14
NL
WAARSCHUWING
●
Indien de CTL-modus niet ingeschakeld wordt vóór het uitvoeren van de
controlevloeistoftest, zal het resultaat als een bloedtest worden opge-
slagen en voor het berekenen van gemiddelde waarden worden gebruikt.
●
Schakel de CTL-modus altijd in voordat u een controlevloeistoftest
uitvoert anders kunnen de resultaten buiten het acceptabele bereik
vallen. Om de CTL-modus in te schakelen, twee seconden lang
gelijktijdig op de pijltoetsen (
▲
/
▼
), drukken terwijl het druppelsymbool
op het display knippert.
●
Nadat de CTL-modus is ingeschakeld verschijnt het CTL-symbool samen
met de melding “ctl” in grotere letters op het hoofdscherm.
3. Schud het controlevloeistofflesje zachtjes voor het testen. Laat voor
gebruik een eerste druppel wegvloeien. Knijp een druppel controlevloeistof
op een schone, harde en droge ondergrond.
4. Raak de druppel controlevloeistof met het uiteinde van de teststrip aan tot
het testveld vol is. Er klinkt een pieptoon (indien ingeschakeld) en een teller
op het display begint af te tellen.
AANWIJZINGEN
●
De test start niet als u de controlevloeistof direct op het testveld
aanbrengt. De test start wanneer de meter de controlevloeistof
detecteert. Tijdens de test telt de meter af van 5 tot 1.
●
Sluit het controlevloeistofflesje goed af. Doe de dop na gebruik meteen
weer op het flesje.
●
Raak de teststrip niet aan nadat de meter met aftellen is begonnen.
5. Controleer of uw testresultaat binnen het acceptabele bereik ligt dat op
het etiket van het GLUCOFIX
®
TECH Sensor teststrippotje is aangegeven.
Als het resultaat buiten het bereik valt, controleer dan of er geen fouten in
de procedure zijn gemaakt en herhaal de controlevloeistoftest.
4. Meten v
an uw bloedglucosewaar
de