52
Voor de installateur
2.4 Montageplaats
Het apparaat mag niet
– in ruimten worden gebruikt die brand- of explosiegevaarlijk zijn door de aanwezigheid van
chemicaliën, stof, gassen of dampen;
– in de onmiddellijke nabijheid van leidingen of reservoirs worden gebruikt, die brandbare of
explosieve stoffen bevatten;
– worden gebruikt wanneer de minimale afstand tot aangrenzende objecten niet in acht wordt
genomen.
In ruimten waarin uitlaatgassen, olie- en benzine, vluchtige stoffen enz. te ruiken zyn, kan
langdurige stank en eventueel verontreinigingen ontstaan.
Plaatsingswand
Er moet worden gecontroleerd of een voldoende sterke wand voor de bevestiging van het apparaat
beschikbaar is.
Wanneer geen geschikte bevestigingswand beschikbaar is, moet het apparaat op de vloer worden
bevestigd (rechtstreeks op de vloer of met een vloerbeugel [speciaal accessoire]).
Vloer
De vloer waarop het apparaat wordt geplaatst moet vlak zijn en voldoende draagkracht hebben,
zodat de behuizing niet krom trekt.
De temperatuurbestendigheid van de bevestigingswand moet minimaal 85 °C bedragen, die van de
vloer minimaal 80 °C. De warmteaccumulatoren kunnen op iedere gewone vloer worden neergezet,
maar bij de onderstukken kunnen bij PVC- en parketvloeren en ook bij tapijten met lange haren
door de druk en de inwerking van de warmte veranderingen optreden. In deze gevallen moeten
warmtebestendige onderplaten worden gebruikt (ter plaatse aan te schaffen).
2.5 Montage van het apparaat (afb. 3-14)
Om de standveiligheid overeenkomstig VDE te kunnen garanderen moet de warmteaccumulator
met een wand- of vloerbevestiging (afb. 8) worden beveiligd.
De noodzakelijke schroeven en pluggen voor de bevestiging van het apparaat worden niet
meegeleverd. Deze moeten, afhankelijk van het materiaal waaruit de desbetreffende wand is
samengesteld, door de vakman worden gekozen en geleverd.
Wandbevestiging
In de achterwand van het apparaat is in de buurt van de schakelruimte een gat aangebracht,
waardoor het apparaat met een geschikte schroef aan een voldoende sterke wand kan worden
bevestigd (afb. 8)
Voordat het apparaat wordt bevestigd moet erop worden gelet dat de toegestane minimale afstand
tot aangrenzende objecten wordt aangehouden.
Vloerbevestiging
De vloerbevestiging gebeurt door de bodem van het apparaat aan de vloer vast te schroeven
middels de vier gaten met een diameter van 9 mm (zie voor de afmetingen „Technische gegevens“,
pagina 9).
Deze bevestiging kan alleen bij gedemonteerde luchtafvoer- en luchttoevoerroosters alsmede
verwijderde ventilatorenchuiflade worden uitgevoerd.