Boor de gaten van de vier ultrasone sensoren met de meegeleverde 21 mm gatenboor.
Verwijder na het boren eventuele rafels met een vijl of een scherp mes.
2
Ultrasone sensoren plaatsen
De ultrasone sensoren moeten altijd waterpas worden gemonteerd, aangezien er anders foute
metingen kunnen ontstaan. Bij afgeschuinde montageoppervlakken kunnen de meegeleverde
afstandsringen
(7)
als compensatie worden gebruikt.
Druk de sensoren in de juiste volgorde in de openingen, totdat deze vlak tegen de bumper
aanliggen.
Let er op, dat de ultrasone sensoren in de juiste volgorde aangesloten worden. Begin
met sensor A links achter (zie ook afbeelding “Onderdeelaanduiding”). Wordt de
volgorde verwisseld, dan komt de richtingstoekenning in de LED-indicator
(3)
niet
overeen.
3
Leidingen en componenten aanleggen
Leid de aansluitleidingen van de ultrasone sensoren van buiten
door de bumper naar de opening van de kofferruimte. Verleg de
kabels zorgvuldig naar binnen, zodat geen vocht binnen in het
voertuig kan komen.
Bevestig de besturingseenheid m.b.v. het meegeleverde
kleefpad. Een geschikte plaats hiervoor is de zijwand in de
waterdichte kofferruimte in de buurt van een achteruitrijlamp. Let
op dat de aansluitkabels van de sensoren lang genoeg zijn om de
sensoreenheid te bereiken.
Leg de verbindingsleidingen van de sensoren volgens het
aansluitschema in “Onderdeelaanduiding”.
Let bij het aanleggen van de leidingen in deurbalken enz. dat geen veiligheidsrelevante
inrichtingen (bijv. een zij-airbag) worden belemmerd of beschadigd.
50