11/ 2008
BENNING CM 9
52
tiveerd is.
M
RANGE
, Autorange deactiveren, meetbereik kiezen en Autorange active-
ren
N
Wide/5060Hz, Compare
, dieptefilter activeren en deactiveren,
O
HOLD/PEAK
, schakelt de BENNING CM 9 aan en uit en activeert afzon-
derlijke Hold-functies,
P
Kraag
, om aanraken van aders te voorkomen
5.
Algemene kenmerken
5.1
Algemene gegevens van de stroomtang
5.1.1 De numerieke waarden zijn op een display (LCD)
3
af te lezen met 3
5
/
6
cijfers van 12 mm hoog, met een komma voor de decimalen. De grootst
mogelijk af te lezen waarde is 6000.
5.1.2 Metingen buiten het bereik van de meter worden aangeduid met „OL“.
NB: Geen aanduiding of waarschuwing bij overbelasting!
5.1.3 De BENNING CM 9 wordt met behulp van toets
O
in- of uitgeschakeld,
voor het uitschakelen de toets ca 5 sec. ingedrukt houden.
5.1.4 RANGE, de toets „RANGE“
M
dient om door te schakelen naar de af-
zonderlijke meetgebieden (6 mA, 60 mA, 600 mA, 6 A, 60 A, 100 A).
AutoRange wordt geactiveerd door de toets „RANGE“
M
ingedrukt te
houden (ca. 2 seconden). In het display
3
wordt „AutoRange“
6
aan-
gegeven.
5.1.5 Hold, de Hold-fucntie slaat de actuele meetwaarde op; druk kort op de
toets „HOLD/PEAK“
O
voor het opslaan, indien de meetwaarde met
50 meetstappen overschreden wordt, begint het display te knipperen,
bovendient klinkt er een akoestisch signaal.
5.1.6 PeakHold slaat continu de maximaal vastgestelde meetwaarde op; druk
de toets „HOLD/PEAK“
O
ca. 2 sec. in om het continue opslaan van de
topwaarde te activeren. Bij activering van de PeakHold-functie wisselt
de BENNING CM 9 naar de handmatige gebiedsmodus
5.1.7 AutoHold, als de meetwaarde binnen 10 meetcycli niet verandert, wordt
deze meetwaarde opgeslagen en op het display wordt „AutoHold“
K
aangegeven. De meting vindt continu plaats, als de meetwaarde veran-
dert, wordt „AutoHold“
K
niet meer aangegeven en klinkt er een akoes-
tisch signaal.
Om AutoHold te activeren, moet de BENNING CM 9 uitgeschakeld zijn
(zie afbeelding 8), druk op de toets „HOLD/PEAK“
O
en houd deze ca.
5 sec. ingedrukt, op het display knippert de weergave „AutoHold“
K
3
keer en er klinken 2 signaaltonen met een tussenpoos van ca. 1 sec.
De AutoHold-functie is nu geactiveerd. Om AutoHold te deactiveren,
schakelt u de BENNING CM 9 uit en vervolgens door de toets „HOLD/
PEAK“
O
kort in te drukken weer aan.
5.1.8 De knop “Wide/50-60Hz, Compare”
N
heeft twee functies:
Dit filter kan alleen in het handmatige meetbereik geactiveerd worden.
Stoorsignalen worden vanaf een grensfrequentie van 100 Hz met - 24
dB/ octaaf gedempt. Door het kort indrukken van de knop “Wide/50-
60Hz, Compare”
N
wordt het dieptefilter (50 Hz - 100 Hz) geactiveerd.
Een actief filter wordt met het symbool “50-60 Hz”
8
aangeduid. Door
het indrukken van de knop “Wide/50-60Hz, Compare”
N
langer dan
3 sec. wordt de vergelijkfunctie geactiveerd. “Compare”
9
verschijnt
in het display
3
. De lekstroomtang levert drie grenswaarden: 0,25 mA,
0,5 mA en 3,5 mA. Deze vergelijkfunctie maakt direct testen van de
grenswaarde overschrijding mogelijk. De interene zoemer klinkt en
de display
3
knippert als de gemeten waarde de grenswaarde over-
schrijdt. Door langer dan 1 sec. op de knop “Wide/50-60Hz, Compare”
N
te drukken wordt de gekozen grenswaarde aangeduid (display knip-
pert), met behulp van de knop “RANGE”
M
kan de waarde gekozen
worden. Bevestiging van de keuze door de knop “Wide/50-60Hz, Com-
pare”
N
opnieuw in te drukken. De vergelijkfunctie is nu ingesteld en
actief.
5.1.9 De BENNING CM 9 schakelt zichzelf na ca. 20 minuten automatisch
uit. (
APO
,
A
UTO-
P
OWER-
O
FF). Hij wordt weer ingeschakeld door een
willekeurige toets
O
in te drukken. Een zoemer waarschuwt voor de
automatische uitschakeling. Deze automatische uitschakeling kunt u
deactiveren door een toets
O
in te drukken voor ca. 3 sec.
5.1.10 De meetfrequentie van de BENNING CM 9 bij cijferweergave bedraagt
gemiddeld 5 metingen per seconde.
5.1.11 Achter het venster “AUTO BACKLIT”
7
bevindt zich de lichtsensor. Zo-
dra de omgevingsverlichting daalt, schakelt de achtergrondverlichting
in.
5.1.12 De temperatuurcoëfficiënt van de gemeten waarde: 0,2 x (aangegeven
nauwkeurigheid van de gemeten waarde)/ °C < 18 °C of > 28 °C, t.o.v.
de waarde bij een referentietemperatuur van 23 °C.