02/ 2011
BENNING MM P3
106
de aansluiting aangeduid met „-“.
5.1.3 Metingen buiten het bereik van de meter worden aangeduid met „OL“ of „-
OL“, alsmede gedeeltelijk met een akoestisch signaal.
NB: Geen aanduiding of waarschuwing bij overbelasting!
5.1.4 Opslaan van een gemeten waarde in het geheugen: „HOLD“. Door het in-
drukken van de toets „HOLD“
4
wordt de gemeten waarde in het geheugen
opgeslagen. Tegelijkertijd verschijnt het symbool „HOLD“ in het display. Door
de toets opnieuw in te drukken wordt teruggeschakeld naar de meetstatus.
5.1.5 De toets “SELECT”
5
kiest de tweede of derde functie van de draaischake-
laarstand.
Opmerking:
De functie “%” beschrijft de toetsverhouding van periodieke signalen: [%] = T
1
T
5.1.6 Met de “RANGE”-toets
6
kan het meetbereik handmatig worden ingesteld
waarbij tegelijkertijd het symbool “AUTO” in het display wordt uitgeschakeld.
Door de toets langer ingedrukt te houden (1 sec.) wordt de automatische
bereikkeuze ingesteld (aanduiding “AUTO” in diplay).
In de draaischakelaarstand (
) heeft de toets „RANGE“ een relatievewaar-
defunctie „REL ∆“. Door bediening van de toetsen wordt de aanliggende
meetwaarde opgeslagen en het verschil (offset) tussen de opgeslagen
meetwaarden en de volgende meetwaarde wordt weergegeven. De relatie-
vewaardefunctie „REL ∆“ maakt de nulaanpassing van het capaciteitsbereik
mogelijk bij niet gecontacteerde meetleidingen. Door opnieuw op de toets te
drukken wordt er teruggeschakeld in de normale modus.
5.1.7 Het meetpercentage van de BENNING MM P3 bedraagt nominaal 3 me-
tingen per seconde voor de digitaal aanduiding.
5.1.8 De BENNING MM P3 wordt door de draaischakelaar
7
in- of uitgeschakeld.
Uitschakelstand is “OFF”.
5.1.9 De BENNING MM P3 schakelt zichzelf na ca. 30 minuten automatisch uit.
(
APO
,
A
uto-
P
ower-
O
ff). Deze automatische uitschakeling kunt u deactiveren
door de toets „RANGE“ in te drukken en gelijktijdig de BENNING MM P3
vanuit de „OFF“-stand in te schakelen.
5.1.10 De temperatuurcoëfficiënt van de gemeten waarde: 0,2 x (aangegeven
nauwkeurigheid van de gemeten waarde)/ °C < 18 °C of > 28 °C, t.o.v. de
waarde bij een referentietemperatuur van 23 °C.