nl • Nederlands
195
Implantaatvarianten en NBG-codes
Evia-groep
De volgende implantaatvarianten zijn beschikbaar:
NBG-code voor Evia HF(-T)
DDDRV is de NBG-code voor de antibradycardische modus van het 3-kamer-implan-
taat:
Diagnostiek- en therapiefuncties
Algemeen overzicht
Alle systemen beschikken over omvangrijke functies voor een snelle diagnose en een
veilige therapie van bradycardieën.
• Dankzij automatische functies kan de pacemaker probleemloos en tijdbesparend
worden geïmplanteerd, ingesteld en gecontroleerd.
• Auto-initialisering na de implantatie: het implantaat herkent automatisch de geïm-
planteerde elektroden, stelt de polariteit in en activeert de automatische functies
na 10 min.
Diagnostiekfuncties
• Gegevens van de laatste 10 uitlezingen en nacontroles worden net zo goed opgete-
kend als aritmie-episoden; zij worden samen met andere gegevens opgeslagen, om
altijd zowel de patiënt als de toestand van het implantaat te kunnen beoordelen.
• Ter controle van de goede werking van de elektroden wordt de impedantie in het
implantaat – onafhankelijk van een stimuleringsimpuls – automatisch en nauwe-
lijks merkbaar gemeten.
• Bij nacontroles met behulp van een programmeerapparaat wordt na het opleggen
van de programmeerkop tijdens het testverloop het IEGM met markers weerge-
geven.
Antibradycardie-stimulatie
• Sensing: de amplituden van de P- en R-golf worden in het implantaat permanent
volautomatisch gemeten, om ook wisselende amplituden te registreren. De gevoe-
ligheid voor atrium en ventrikel wordt eveneens volautomatisch permanent aange-
past. De meetgegevens worden gemiddeld en de trend kan worden aangegeven.
• Stimulatie drempels: zowel atriale alsook ventriculaire stimulatie drempels
worden in het implantaat automatisch vastgelegd; door middel van amplitude-
management worden de impulsamplituden dusdanig ingesteld dat op elke wijziging
van de stimulatie drempel met de voor de patiënt optimale atriale en ventriculaire
amplitude wordt gestimuleerd.
• Timing: om door de pacemaker geïnduceerde tachycardieën te voorkomen wordt de
stimulatie in het atrium door automatische aanpassing van de atriale refractaire
periode speciaal gecontroleerd. (Functie Auto-PVARP: automatische postventricu-
laire atriale refractaire periode)
• Bijkomende, bijzondere vorm van frequentieadaptatie: de behoefte aan een groter
hartminutenvolume wordt aan de hand van een fysiologische impedantiemeting
vastgesteld. Het meetprincipe steunt op de gewijzigde contractiliteit (inotropie) van
het myocardium (functie CLS: Closed-Loop-Stimulation). De passende frequentie-
adaptatie wordt in de CLS-modus automatisch geïnitialiseerd en geoptimaliseerd.
• Ventriculaire stimulatieonderdrukking: onnodige ventriculaire stimulatie wordt
door het bevorderen van de intrinsieke geleiding vermeden (functie Vp-onderdruk-
king). Hierbij kan het implantaat zich aan overgangsveranderingen aanpassen. Bij
intrinsieke geleiding wisselt het implantaat in een DDD(R)-ADI(R)-modus.
Cardiale re-synchronisatietherapie
3-kamer-implantaten hebben voor de resynchronisatie van de ventrikels functies voor
multisite-ventriculaire stimulatie met mogelijke VV-delays in beide richtingen.
• Er is ook automatische amplitudemanagement voor het linkerventrikel met auto-
matische aanpassing van de stimulatie drempel of met automatische stimulatie
drempel-monitoring (ATM) voor trendanalyse.
Implantaattype
Variant met
Home Monitoring
Variant zonder
Home Monitoring
3-kamer
Evia HF-T
Evia HF
Opmerking:
De instelling van de modus hangt af van de individuele diagnose; de modi
worden in het hoofdstuk over de instelbare parameters genoemd.
D
Stimulatie in het atrium en in het ventrikel
D
Sensing in het atrium en in het ventrikel
D
Impulsinhibitie en impulsactivering
R
Frequentieadaptatie
V
Multisite-stimulatie in beide ventrikels
387513--D_GA_Evia-HF-ProMRI_mul.book Page 195 Thursday, September 12, 2013 3:34 PM