42
Boor de gaten van de vier ultrasone sensoren met de meegeleverde 21 mm gatenboor.
☞
Verwijder na het boren eventuele rafels met een vijl of een scherp mes.
Ultrasone sensoren plaatsen
De ultrasone sensoren moeten altijd
waterpas worden gemonteerd, aangezien
er anders foute metingen kunnen ont-
staan. Bij afgeschuinde montageopper-
vlakken kunnen de meegeleverde
afstandsringen (7) als compensatie wor-
den gebruikt.
Druk de sensoren in de juiste volgorde in
de openingen, totdat deze vlak tegen de
bumper aanliggen.
Let er op, dat de ultrasone sensoren in de juiste volgorde aangesloten worden. Begin met
sensor A links achter (zie ook afbeelding „Onderdeelaanduiding“). Wordt de volgorde ver-
wisseld, dan komt de richtingstoekenning in de LED-indicator (3) niet overeen
Leidingen en componenten aanleggen
Leid de aansluitleidingen van de ultrasone sensoren van buiten door de bum-
per naar de opening van de kofferruimte. Verleg de kabels zorgvuldig naar bin-
nen, zodat geen vocht binnen in het voertuig kan komen.
Bevestig de besturingseenheid m.b.v. het meegeleverde kleefpad. Een geschik-
te plaats hiervoor is de zijwand in de waterdichte kofferruimte in de buurt van
een achteruitrijlamp. Let op dat de aansluitkabels van de sensoren lang genoeg
zijn om de sensoreenheid te bereiken.
Leg de verbindingsleidingen van de sensoren volgens het aansluitschema in
„Onderdeelaanduiding“.
Let bij het aanleggen van de leidingen in deurbalken enz. dat geen veiligheidsrelevante
inrichtingen (bijv. een zij-airbag) worden belemmerd of beschadigd.