Controleer nog een keer alle onderdelen en kijk of ze
vast zitten en correct zijn gemonteerd.
Til het voorwiel op en draai het. Zodra het voorwiel
draait en de fietscomputer een signaal van de magneet-
sensor krijgt beginnen de wielen in het kleine fietser-
symbool rechts boven in het display te draaien. Dit toont
aan dat de pulsafname tussen sensor en magneet cor-
rect functioneert.
Mocht dit niet het geval zijn controleert u de afstand
tussen magneet en sensor en kijkt of deze misschien te
groot is. Controleer ook of de fietscomputer goed in de
houder zit.
Aanwijzingsfuncties
De aparte aanwijzingsfuncties kunnen door een druk op
de functietoets worden aangeroepen.
Snelheid
In de bovenste helft van het display wordt in alle bedri-
jfsmodi de actuele snelheid aangetoond.
De onderste helft van het display geeft de waarde van
de ingestelde functies weer.
102
Der Sensor, bzw. der Magnet muß so ausgerichtet wer-
den, daß die beiden Markierungsstriche des Magneten
im abgeflachten Bereich des Sensors vorbeilaufen. Zwi-
schen dem Magnet und dem Sensor muß ein Freiraum
von ca. 1-2 mm verbleiben.
Achten Sie darauf, daß der Sensor nicht am Magneten
schleift oder daß der Sensor an ein anderes Teil des
Vorderrades anstößt.
Befestigung der Fahrradcomputerhalterung
Führen Sie das Sensorkabel entlang des Gabelrohres.
Befestigen Sie das Kabel mit Hilfe der Kabelbinder am
Gabelrohr. Wickeln Sie dann das Kabel entlang des vor-
deren Bremsenzuges bis zum Lenker.
Suchen Sie einen geeigneten Platz am Lenker, an dem
das Display des Fahrradcomputers auch während der
Fahrt gut abgelesen werden kann. Hier sollte die Halte-
rung plaziert werden.
11