NEDERLANDS
77
van lekken in de installatie te voorkomen.
a)
Zet de hoofdschakelaar van het paneel van de elektropomp op 1 (ON).
Voor de controle van de draairichting van de compensatie-elektropomp (of stuurpomp),
plaats u voor enkele seconden
de
betreffende keuzeschakelaar in de stand MAN en controleert u of de draairichting, gezien van de ventilatorzijde, met de klok mee is.
Als dit niet zo is dient u op de klemmenstrook twee willekeurige draden van de
voeding van het paneel van de compensatie-
elektropomp (of stuurpomp)
met elkaar te verwisselen..
b)
Zet de keuzeschakelaar van het paneel van de elektropomp in de stand AUT.
c)
Open een brandkraan van de installatie.
d)
Controleer de start van de compensatie-elektropomp (of stuurpomp)
e)
Sluit de brandkraan.
f)
Controleer of de elektropomp AUTOMATISCH stopt.Check that the electropump stops AUTOMATICALLY.
5.3 CONTROLE VAN DE WERKING VAN DE DIESELMOTORPOMP
a)
Zet de hoofdschakelaar van het paneel van de dieselmotorpomp op 1 (ON).
Een elektrisch verwarmingselement van 230V (gesitueerd onder het oliecarter voor motoren met luchtkoeling of in de cilinderkop voor
motoren met waterkoeling ) zal de olie (of het water) op een minimumtemperatuur brengen, om de start van de motorpomp te
vergemakkelijk
Wanneer de dieselmotorpomp voor de eerste maal op de plaats van opstelling in werking wordt gesteld, dient het alarm voor
niet startende pomp gecontroleerd te worden (EN 12845 10.9.13.2 – UNI 10779). Zie de instructiehandleiding van het
schakelpaneel voor meer informatie.
b)
Zet de keuzeschakelaar van het paneel van de dieselmotorpomp in de stand AUT.
c)
Open een kraan van de installatie (of de klep voor handbediende start van de pomp - ref. 5)
d)
Controleer de start van de motorpomp.
b)
Sluit de kraan van de installatie (of de klep voor handbediende start van de pomp - ref. 5).
c)
Controleer of het aantal toeren/minuut, weergegeven op het display, overeenkomt met de waarde die vermeld is op het plaatje van de
acceleratiebediening, stel de acceleratie eventueel af op grond van de op het plaatje vermelde gegevens.
d)
Zet de installatie onder druk.
e)
Stop de motorpomp met de STOP knop op het schakelpaneel.
LET OP! GEDURENDE DE WERKING VAN DE DIESELMOTORPOMP:
Controleer de installatie op eventuele waterlekken, en stop de motorpomp zo nodig.
Het signaleringscontact voor draaiende motorpomp gaat dicht en kan de eventuele aangesloten alarmen activeren.
La dieselmotorpomp zal, als hij niet start, beurtelings op de twee accu’s verschillende startpogingen uitvoeren (EN 12845 punt 10.9.7.2 – UNI 10779).
De conditie van de draaiende dieselmotorpomp wordt gedetecteerd door de snelheidsensor die op de motor gesitueerd is. Indien na zes pogingen de
motorpomp nog steeds niet aanslag, worden op het schakelpaneel de volgende inrichtingen geactiveerd:
een lampje dat signaleert dat de pomp niet gestart is,
een alarmcontact voor niet startende pomp.
5.4 GROEPEN MET MEER POMPEN
De EN 12845 – UNI 10779 norm voorziet verschillende oplossingen met één of meer pompen met gelijkwaardige karakteristieken:
als er TWEE pompen geïnstalleerd zijn, levert iedere pomp de totale opbrengst van de installatie (100%),
als er DRIE pompen geïnstalleerd zijn, levert iedere pomp 50% van de totale opbrengst.
Bovendien zal bij groepen met meer dan één pomp die geïnstalleerd is met superieure voeding of dubbele voeding, slechts één pomp
elektrisch zijn (10.2).
Hieruit kan men afleiden dat,
in het geval van superieure voeding of dubbele voeding
, de groepen zullen bestaan uit:
a)
1 elektropomp (100%),
b)
1 dieselmotorpomp (100%),
c)
1 elekt 1 dieselmotorpomp (leveren elk 100%),
d)
1 elekt 2 dieselmotorpompen (leveren elk 50%),
e)
3 dieselmotorpompen (leveren elk 50%).
In het geval van enkele toevoer, is het aantal elektropompen niet aan beperkingen gebonden.
DAB levert de groepen in “modulaire” uitvoering, in afzonderlijke units, waarmee alle bovengenoemde uitvoeringen kunnen worden
samengesteld. Door middel van de VERBINDINGSCOLLECTOR (zie tekening pag. 62) kunnen de collectors verbonden worden, zodat één
enkele perscollector wordt verkregen.
De aanzuigingen, de schakelpanelen etc. blijven afgescheiden, zoals voorzien door de norm EN 12845 – UNI 10779.
6. PERIODIEK ONDERHOUD
De hele EN 12845 – UNI 10779 brandblusinstallatie, met inbegrip van de brandbluspompengroep,
moet altijd in perfecte staat van efficiëntie
worden gehouden.
Om deze reden is het van fundamenteel belang regelmatig onderhoud uit te voeren.
Volgens de norm EN 12845 punt 20.1.1 UNI 10779 moet de gebruiker:
-
een inspectie- en controleprogramma uitvoeren;
-
voorzien in een test-, service- en onderhoudsprogramma;
-
de activiteiten documenteren en registreren en de documenten bewaren in een speciaal register dat in het gebouw zelf wordt bewaard.
De gebruiker dient ervoor te zorgen dat het test-, service- en onderhoudsprogramma op contract wordt uitgevoerd door de installateur van de
installatie of door een andere, voor dergelijke werkzaamheden gekwalificeerd firma.
6.1 WEKELIJKSE
CONTROLE
(met intervallen van niet meer dan 7 dagen)
De wekelijkse controle van de brandblusgroep EN 12845 – UNI 10779 moeten de volgende waarden worden gecontroleerd en genoteerd::
-
druk manometers,
-
waterniveau in de reservoirs – waterreserves,
Summary of Contents for 1 KDN Series
Page 118: ...113 EN 12845 UNI 10779 1 KDN P1 6 P3 8 1 2 1 9 3 8 2 10 2 3 11 4 12 5 9a 9...
Page 119: ...114 EN 12845 UNI 10779 11 1 KDN P2 10 2 P3 11 1 12 3 14 4 15 5 16 6 17 8 19 9 1 2 9a 9...
Page 120: ...115 EN 12845 UNI 10779 1 KDN P2 11 P3 12 1 14 50 50 3 15 4 17 5 19 6 20 10 2 9a 9...
Page 122: ...117 EN 12845 UNI 10779 P1 KDN 5 P3 6 1 7 2 8 3 9 4 10...
Page 123: ...118 EN 12845 UNI 10779 1 8 2 9 3 10 4 11 50 50 5 12 6 13 7 14 6...
Page 126: ...121 EN 12845 UNI 10779 1 2 5 2 3 2 2 6 3 2 7 3 8 4...
Page 198: ......
Page 199: ......