NEDERLANDS
91
1.15.12 Instelling set point P1 functie ingang 2
Wanneer de parameter i2 is ingesteld op een waarde anders dan nul, is het via ingang 2 mogelijk één van de
twee instelbare set points te selecteren. Het eerste is SP. Het tweede is P1.
1.15.13 O1: instelling functie uitgang 1 ( “alarm actief” )
1.15.14 O2: instelling functie uitgang 2 (“elektropomp in bedrijf)
Tabel 3 “Toekenning van de parameters die functies toewijzen aan de digitale uitgangen OUT1;
OUT2
Parameters
Waarde
0
1
2
3
O1
Alle functies
gedeactiveerd. Contact
altijd open.
Alle functies gedeactiveerd.
Contact altijd dicht.
Bij blokkerende fouten gaat
het contact dicht
(standaard).
Bij blokkerende fouten
gaat het contact open
O2
Alle functies
gedeactiveerd. Contact
altijd open.
Alle functies gedeactiveerd.
Contact altijd dicht.
Wanneer de elektropomp in
bedrijf is gaat het contact
dicht (standaard).
Wanneer de elektropomp
in bedrijf is gaat het
contact open
1.16
WEERGAVE VAN GEGEVENS
1.16.1
WEERGAVE VAN DE BELANGRIJKSTE GROOTHEDEN
Toegang via toetsen “MODE”
Wanneer u vanuit de normale werkingsstatus op de toets MODE drukt, worden de volgende grootheden
weergegeven:
Fr: weergave van de actuele rotatiefrequentie (in Hz).
UP: weergave van de druk (in bar).
C1: weergave van de fasestroom van de elektropomp (in A). (met uitzondering van A.D. M/T 1.0)
AS Weergave van de configuratie wanneer verbonden met de besturingseenheid.
Rd: “ready”
het apparaat is bezig met regelen op basis van het op de besturingseenheid ingestelde set
point
rS: “reserve”
het apparaat is geconfigureerd als reserve en treedt alleen in werking in geval van uitval van
de andere machines
dS: “disable”
het apparaat is gedeactiveerd en zal in geen enkel geval in werking treden.
UE :
weergave van de softwareversie van het apparaat.
1.16.2
WEERGAVE VAN GEGEVENS OP DE MONITOR
Toegang via “SET” en “–” , 2 seconden ingedrukt houden
Wanneer u vanuit de normale werkingsstatus op de toets “
SET” en “–”
drukt, wordt de functie
MONITOR
geactiveerd, waar de volgende grootheden worden weergegeven:
(N.B.: om door de grootheden te bladeren drukt u op de toets MODE )
UF: weergave van de actuele stroming.
ZF: weergave nulpunt stroming
Weergave van de aflezing van de stromingsensor waarop een nulstelling is uitgevoerd (bij stilstaande
elektropomp). Gedurende de normale werking zal de ACTIVE DRIVER deze parameter gebruiken om de
elektropomp uit te schakelen.
FM: weergave van de maximale rotatiefrequentie (in Hz )
tE: weergave van de temperatuur van de eindvermogenstrappen (in °C )
bt: weergave van de temperatuur van de elektronische kaart (in °C )
GS : weergave van de running status
SP
= elektropomp in bedrijf voor drukhandhaving “SP”.
P1
= elektropomp in bedrijf voor drukhandhaving “P1” (ingang 2 actief).
AG
= elektropomp in bedrijf voor “antivries” functie.
FF : weergave fouthistorie (+ en – om door de alarmen te bladeren)
Er bestaat een lijst met 16 plaatsen die de laatste 16 fouten, die zich eventueel gedurende de werking van
het systeem hebben voorgedaan, kan bevatten. Door op de toets "–" te drukken gaat u terug in de historie
tot aan de oudste aanwezige fout, met de toets " + "gaat u vooruit tot aan de meest recente aanwezige fout.
Het decimaalpunt identificeert de laatste fout die zich heeft voorgedaan, in tijdsvolgorde. De fouthistorie
bevat maximaal 16 plaatsen. Iedere nieuwe fout wordt ingevoerd op de plaats van de meest recente fout
(decimaalpunt). Voor iedere fout na de zestiende fout wordt de oudste fout op de lijst gewist. De
fouthistorie wordt nooit gewist, maar alleen bijgewerkt op het moment dat er zich nieuwe fouten voordoen.
.Noch bij een handmatige reset, noch bij uitschakeling van het apparaat wordt de fouthistorie gewist.
Summary of Contents for ACTIVE DRIVER M/T 1.0
Page 275: ...270...