15
5
AANSLUITEN
5.1
CV-installatie aansluiten
1.
Spoel de CV-installatie goed schoon.
2.
Monteer de aanvoerleiding (A) en retourleiding (B) aan de montagebeugel.
3.
Alle leidingen moeten spanningsvrij gemonteerd worden om tikken van de
leidingen te voorkomen.
4.
Bestaande verbindingen mogen niet verdraaid worden om lekkages te
voorkomen.
De CV-installatie dient voorzien te zijn van:
•
Een vul/aftapkraan (A) in de retourleiding direct onder het toestel.
•
Een aftapkraan op het laagste punt van de installatie.
•
Een overstortventiel (B) van 3 bar in de aanvoerleiding op een afstand van
maximaal 500 mm van het toestel.
Tussen het toestel en het overstortventiel mag zich geen afsluiter of vernauwing
bevinden.
•
Een expansievat in de retourleiding (in de B-pack of in de installatie).
•
Een terugslagklep, als er op korte afstand van het toestel leidingen naar boven
lopen. Hiermee wordt voorkomen dat er tijdens tapwaterbedrijf van het toestel
thermosifonwerking optreedt (een niet veerbediende terugslagklep, dient verticaal
gemonteerd te worden).
5.1.1
Thermostatische radiatorkranen
Als alle radiatoren zijn uitgevoerd met thermostatische of afsluitbare radiatorkranen,
dient een minimale watercirculatie te worden gewaarborgd. Zie § 7.4.
Summary of Contents for Rotex GW-30 H12
Page 1: ...ROTEX 4P381271 88527701 02 2016 4P381271 88527701 02 2016...
Page 29: ...30...
Page 80: ...30...
Page 132: ...31...
Page 184: ...31...
Page 236: ...31...
Page 287: ...ROTEX Heating Systems GmbH 30...
Page 339: ...30...
Page 392: ...31...