33
Zorg ervoor dat de stelschroef zodanig wordt ingesteld dat deze niet uitsteekt
aan de onderkant van de voet; dit om te voorkomen dat het vacuüm wordt
beïnvloed en de installatie los kan komen van de montageplaat.
Bij het aansluiten van het vacuüm op een voldoende krachtig vacuüm (min. –
0,8 bar), controleren of de afdichtringen niet zijn vesleten.
Sluit de boorinstallatie aan op de onderdrukpomp d.m.v. een onderdrukslang.
Zet de boorinstallatie in de juiste positie, open de klep van de montageplaat en
schakel de pomp in.
De onderdrukpomp moet tijdens de gehele gebruiksduur blijven werken
en zondig geplaatst worden dat u de manometer kunt zien.
Controleer of de boorinstallatie stevig is verankerd voordat u begint met
boren!
Bevestiging d.m.v. de snelsteuneenheid
Om de boorinstallatie vast te kunnen zetten d.m.v. de snelsteuneenheid,
moet de afstand tot de tegenoverstaande muur tussen 1,7 m en 3 m zijn.
Plaats de boorinstallatie op de gewenste plek. Plaats de
snelsteuneenheid zo dicht mogelijk achter de
ondersteuning op de basis van de installatie. Bevestig de
boorinstallatie door de arm (G) rechtsom te draaien. Zet
het vast in positie d.m.v. de daarvoor bestemde bout (H).
Opgelet! Het is belangrijk dat de boorinstallatie stevig op het oppervlak is
verankerd. Incorrecte bevestiging kan leiden tot persoonlijk letsel of
beschadiging van de booreenheid. Ongecontroleerde bewegingen tijdens
het boren kunnen ervoor zorgen dat de boorkop tegen het oppervlak slaat
waardoor stukjes van de segmenten af kunnen breken. De boorkop kan ook
scheef komen te zitten in het boorgat, waardoor het beschadigd raakt.
G
H
De klep sluiten om de vacuümkoppeling los te maken. Dit
opent de ontluchtingsklep waardoor het vacuüm kan
ontsnappen.
Als het nodig is kan het apparaat op deze manier worden
geactiveerd terwijl de vacuümpomp draait.