NL
- 61 -
5. Vóór inbedrijfstelling
Gevaar!
Start de motor pas als de zaag helemaal
geassembleerd en gebruiksklaar is.
Voorzichtig!
Draag bij het hanteren van de ket-
ting altijd veiligheidshandschoenen.
5.1 Geleiderail en zaagketting monteren
(
fi
g. 2A-2G)
1. Kettingrem ontgrendelen, daartoe voorste
handbescherming (6) in de richting van de
voorste handgreep (7) drukken (
fi
g. 2A).
2. Verwijder de afdekking van de geleiderail (A)
door de moer (19) en de schroef (27) (
fi
g. 2B)
los te draaien.
3. Leg de geleiderail (2) in de houder aan de
kettingzaag (
fi
g. 2C).
4. Leg de ketting (3) om het aandrijfwiel (C) (
fi
g.
2E). Let op de draairichting van de ketting (3).
De snijschakels (B) moeten zoals in
fi
g. 2D
zijn uitgericht.
5. Leg de ketting om de geleiderail (
fi
g. 2E).
6. De aandrijfschakels van de ketting (3) moeten
volledig in de rondlopende groef (D), en tus-
sen de tanden van het aandrijfwiel (C) glijden
(
fi
g. 2E).
7. Draai de kettingspanschroef (20) tegen de
klok in, tot de bout (E) zich aan het einde van
zijn schuiftraject bevindt (
fi
g. 2B/2F).
8. Monteer de railafdekking (A).
Aanwijzing!
De bout (E) van de kettingspanin-
richting moet vastklikken in de boring (G) van de
geleiderail (
fi
g. 2G).
Schuif daarvoor de geleiderail (2) iets naar voor
en terug terwijl u de railafdekking (A) aanbrengt.
Draai de moeren (19) handvast aan.
5.2 Kettingspanning instellen (3A/3B)
Voer het instellen van de kettingspanning alleen
uit bij uitgeschakelde motor.
1. Druk de punt van de geleiderail (2) iets naar
boven en stel de kettingspanning in met be-
hulp van de kettingspanschroef (20) (
fi
g. 3A).
Een optimale kettingspanning is bereikt, als
de ketting (3) aan de onderkant, in het mid-
den van de geleiderail (2) aanligt zoals in
fi
g.
3B (B).
2. Blijf een lichte druk uitoefenen op de punt van
de rail en draai de moer (19) vast.
3. Voer een functiecontrole uit. Trek de ketting
(3) met de hand 1x om de geleiderail (2). Als
de ketting (3) maar moeilijk om de geleiderail
(2) kan worden gedraaid of blokkeert, dan is
hij te strak gespannen.
Als dat het geval is, voer dan de volgende kleine
instelling uit:
1. Draai de moer (19) los en draai hem weer
handvast aan.
2. Verlaag de kettingspanning door de kettings-
panschroef (20) tegen de klok in te draaien.
Stel de spanning in in maar kleine stappen
en trek de ketting (3) steeds weer op de
geleiderail (2) naar voor en terug om te con-
troleren of de ketting (3) soepel kan worden
bewogen, maar toch nog nauw aansluit.
Aanwijzing: als de ketting (3) te los zit, dan
draait u de kettingspanschroef (20) met de
klok mee.
3. Als de kettingspanning optimaal is ingesteld,
dan oefent u een lichte druk uit op de punt
van de rail en draait u de moer (19) vast.
Een nieuwe zaagketting rekt uit, daarom is
het belangrijk om de ketting bij de eerste
inbedrijfstelling in korte tijdsintervallen (ca.
5 sneden) bij te stellen. Deze tijdsintervallen
worden langer bij toenemende bedrijfsduur.
Aanwijzing!
Als de zaagketting (3) TE LOS of TE
HARD GESPANNEN is, gaan het aandrijfwiel, de
geleiderail, de ketting en het lager van de krukas
sneller afslijten. Fig. 3B informeert over de cor-
recte spanning A (koude toestand) en spanning
B (warme toestand). Fig. C toont een te slappe
ketting.
5.3 Motorbrandstof en olie
Motorbrandstof
Gebruik voor optimale resultaten normale loodv-
rije brandstof gemengd met speciale 2-takt-moto-
rolie in een mengverhouding van 1 tot 40.
Brandstofmengeling
Meng de brandstof met 2-takt-olie in een goedge-
keurd reservoir. De correcte mengverhouding van
brandstof tot olie vindt u terug in de mengtabel.
Schud het reservoir goed om alles zorgvuldig te
vermengen.
Aanwijzing!
Gebruik voor deze zaag nooit onver-
dunde brandstof. De motor zou daardoor schade
oplopen en u zou het recht op garantie voor dit
product verliezen. Gebruik geen brandstofmenge-
ling die langer dan 90 dagen is opgeslagen.
Aanwijzing!
Als u een 2-takt-olie in afwijking van
de speciale olie gebruikt, dient u superolie voor
Anl_GC_PC_930_SPK7.indb 61
Anl_GC_PC_930_SPK7.indb 61
18.09.2015 10:43:31
18.09.2015 10:43:31