112
10. Ingebruikname
a) Batterijen in het weerstation plaatsen
• Open het batterijdeksel (24) aan de onderkant van het weerstation.
• Plaats drie batterijen van het type LR6 AAA/micro (batterijen zijn niet inbegrepen) in overeenstemming met de
pooltekens (plus/+ en min/-) in het batterijvak.
• Alle symbolen op het LCD-display worden weergegeven en u hoort eventjes een akoestisch signaal.
Het gebruik van oplaadbare batterijen in het product is in principe mogelijk, wordt echter niet aangeraden.
Door de geringere spanning van oplaadbare batterijen (1,2 V tegen 1,5 V voor een niet oplaadbare
batterij) en een geringere capaciteit kan de gebruiksduur korter zijn. Als u ondanks deze beperkingen
toch oplaadbare batterijen wilt gebruiken, gebruik dan alleen speciale NiMH-batterijen met een geringe
zelfontlading. We raden echter aan om hoogwaardige alkalinebatterijen te gebruiken om een langdurige
en betrouwbare werking te verzekeren.
b) Weerstation met netvoedingadapter gebruiken
• Sluit de netvoedingadapter aan op de laagspanningsbus (21) aan de achterkant van het weerstation.
• Alle weergave-elementen op het LCD-display branden eventjes. Een korte pieptoon geeft aan dat het apparaat
gereed is voor gebruik. Het ontvangstsymbool knippert gedurende ca. 3 minuten. Dit geeft aan dat het
weerstation naar het draadloos signaal van de buitensensor zoekt. De achtergrondverlichting brandt continu.
Op het displaybereik van tijd (14) en datum (15) wordt eventjes de huidige softwareversie getoond. Zodra het
draadloos signaal van de buitensensor vijf keer is ontvangen, brandt het ontvangstsymbool
.
Als u het weerstation bij correct geplaatste batterijen aan de netvoedingadapter aansluit, wordt het
weerstation verzorgd door de stroom van de netvoedingadapter. Hij bezit een voorrangschakeling voor de
batterijen.
c) Batterijen in de buitensensor plaatsen
Plaats de batterijen in de buitensensor, direct nadat u het weerstation in gebruik heeft genomen.
Weerstation en buitensensor dienen niet verder dan 1,7 tot 3,3 meter van elkaar te zijn verwijderd. Breng
het weerstation met de geplaatste batterijen in de buurt van de buitensensor, als deze reeds geïnstalleerd
zijn. Blijf hierbij echter altijd uit de buurt van water, neem hem daarom ook niet bij regen of vocht mee naar
buiten. Test de buitensensor en het weerstation eventueel voordat u de buitensensor vast installeert. Lees
hiervoor het hoofdstuk "e) Weerstation en buitensensor testen". Wacht totdat de signalen van alle sensoren
zijn ontvangen. Dit kan tot wel 15 minuten duren. Het synchronisatiesymbool wordt weergegeven.
Als de LED-weergave (K) niet brandt of voortdurend brandt, dient u ervoor te zorgen dat de batterijen
met de juiste polariteit zijn geplaatst. Het plaatsen van de batterijen met de verkeerde polariteit kan de
buitensensor blijvend beschadigen.