113
• Open het batterijvakdeksel (J) aan de onderkant van de buitensensor.
• Plaats twee batterijen van het type AA/mignon (batterijen zijn niet
inbegrepen) in overeenstemming met de pooltekens (plus/+ en min/-)
in het batterijvak.
• Na het plaatsen van de batterijen brandt de LED-weergave (K)
gedurende ca. 4 seconden. De LED-weergave (K) knippert alle
16 seconden, om de transmissie van nieuwe weergegevens naar het
weerstation aan te geven.
• Als de LED-weergave (K) niet brandt, dient u te controleren of de
batterijen nog vol zijn en juist werden geplaatst. Het verkeerd plaatsen
van de batterijen kan de temperatuur/luchtvochtigheidssensor (E)
blijvend beschadigen.
• Sluit het batterijvak weer.
Bij het gebruik van de buitensensor in koudere klimaatregio’s dienen lithium-batterijen te worden gebruikt,
aangezien deze minder gevoelig zijn voor kou. Onder andere klimatologische omstandigheden zijn
alkaline-batterijen voldoende.
• De batterijen voorzien de buitensensor tijdens bewolkte dagen van stroom. De zonnecel genereert stroom die
met behulp van een condensator wordt opgeslagen. Dit verhoogt de levensduur van de batterij. Deze opgeslagen
stroom is bij goed zonlicht na ca. één uur volledig opgeladen. Een complete lading kan de buitensensor gedurende
ongeveer zeven uur van stroom voorzien. De batterijen dienen na het verbruiken van de opgeslagen stroom weer
als stroomleverancier.
• Als het symbool op het LCD-display van het weerstation verschijnt, is de batterijspanning zeer laag. De batterijen
van de buitensensor dienen te worden vervangen.
d) De buitensensor resetten
• Reset de buitensensor, als deze geen gegevens stuurt.
• dek de zonnecel (C) in geval van zonlicht ondoorzichtig af.
• Buig bijv. een paperclip en druk hiermee gedurende ca. 3 seconden op de resetknop
RESET
(I), om een volledige
ontlading van de opslagcondensator van de zonnestroom uit te voeren.
• Haal de batterijen eruit en wacht ongeveer een minuut, om de resterende spanning in het apparaat af te bouwen.
• Plaats de batterijen (type AA) weer terug en synchroniseer het weerstation opnieuw. Beide componenten dienen
zich hierbij op geen grotere afstand dan 3,3 m van elkaar te bevinden.
• De zonnestroom wordt bij geschikte weersomstandigheden opnieuw geladen.