35
NL
Inhoud
Beschrijving
Hoeveelheid
Waterontharder
1 eenheid
100 - 240 VAC spanningstransformator
1 eenheid
2.5”-sleutel voor de kopflens
1 stuks
3/4”-aansluiting
2 stuks
3/4”-afdichting
2 stuks
Schroefdraadklem
1 stuks
Niet-flexibele slang
1 lopende meter
Voorbereiding op installatie
Na het uitpakken van het apparaat moeten een
voeding, een 2.5”-sleutel voor de kopflens, 3/4”-af-
dichtingen en 3/4”-aansluitingen uit het pekelre-
servoir worden gehaald. Alleen de speciale uitspa-
ringen in de behuizingen mogen worden gebruikt
om het apparaat op te tillen en te verplaatsen. Het
apparaat mag niet worden opgetild aan de elektri-
sche kabels of de waterslangen, omdat dit schade
kan veroorzaken.
Zorg er vóór de installatie voor dat de waterdruk
hoger is dan 1,5 bar en lager is dan 6,0 bar. Als de
druk hoger is, dan moet er vóór het apparaat een
reduceerventiel worden geïnstalleerd.
Er moet een locatie zo dicht mogelijk bij de water-
toevoerleiding van een gebouw worden gekozen
(een watermeter in het geval van gemeentelijke
waterleiding of een hydrofoor in het geval van een
eigen waterbron/toevoerleiding) en in de buurt van
de afvoer. Daarnaast is permanente elektrische
voeding noodzakelijk en daarom moet er een stop-
contact in de buurt zijn. Het oppervlak van de in-
stallatie moet stabiel zijn en moet het gewicht van
het apparaat, gevuld met water, kunnen dragen.
De omgevingstemperatuur in het geselecteerde
installatiegebied mag nooit zakken tot onder 5°C,
anders kan het apparaat permanent beschadigd
raken. De apparaten mogen niet worden geïnstal-
leerd in ruimtes met een overmatige luchtvoch-
tigheid. Bovendien moet de geselecteerde ruimte
groot genoeg zijn om vrije toegang tot het apparaat
te garanderen, omdat het periodiek moet worden
bijgevuld met zout.
Installatie
De aansluitingen van de stuurkop zijn gemarkeerd
met IN (inlaat) en OUT (uitlaat), kijkend vanaf de
voorkant van de stuurkop: IN (inlaat) aan de rech-
terkant, OUT (uitlaat) aan de linkerkant. De mee-
geleverde afdichtingen en aansluitingen moeten
op de aansluitingen van de stuurkop worden ge-
plaatst/bevestigd. De waterontharder moet op het
systeem worden aangesloten met flexibele slangen
(niet meegeleverd). Vóór de waterontharder moet
een mechanisch filter, van minimaal 50 microns,
worden geïnstalleerd om het apparaat te bescher-
men tegen verontreinigingen.
Er kan een by-pass worden uitgevoerd met behulp
van reguliere kleppen, zoals aangegeven in Fig. A.
Er moet een turbine worden geïnstalleerd in een
nippel die bevestigd is op de “OUT”-aansluiting
van de stuurkop. Controleer vóór de installatie of
de turbine vrij kan draaien (door lucht in de water-
uitlaat te blazen bijvoorbeeld). Het apparaat moet
worden geïnstalleerd met behulp van materialen
die bedoeld zijn voor waterinstallaties. Neem in
geval van problemen of twijfels contact op met een
gekwalificeerd installatiebedrijf of een erkend ser-
vicebedrijf.