– duw de twee verbindingsstangen
(7) naar achteren en draai de
twee moeren (3) op de bijbeho-
rende stangen totdat de voorkant
van het maaidek zowel links als
rechts naar boven begint te ko-
men; draai hierna de bijbeho-
rende contramoeren (4) vast;
– draai aan de beide achterste
moeren (5) totdat de achterkant
van het maaidek zowel links als
rechts naar boven begint te ko-
men; draai hierna de bijbeho-
rende contramoeren (6) vast.
Mocht de juiste afstelling niet gevonden worden raadpleeg dan uw leveran-
cier.
6.3.3 Meskoppeling en –rem afstellen
Tijdens het bedienen van de hendel om de messen te ontkoppelen, wordt er
gelijkertijd een rem in werking gesteld die het draaien in enkele seconden
stopt.
Eventuele rek in de kabel en/of de lengteverschillen in de drijfriem kunnen ont-
koppeling of een onregelmatig draaien van de messen veroorzaken.
In dat geval wordt de regelaar bediend, volgens de aanwijzingen voor elk mo-
del.
Dit dient met de regelaar (1) te worden bijgesteld totdat de juiste spanning
van de veer (2) is bereikt.
In ieder geval als na de afstellen de koppeling de drijfriem niet regelmatig kan
aandrijven of als het draaien van de messen niet binnen enkele seconden
stopt dient er contact met uw leverancier te worden opgenomen.
6.3.4 Bijstellen van de rem
Als de remweg langer wordt ten op-
zichte van de aangegeven waardes
(
5.3.6), dient de remveer bijgesteld
te worden.
Het bijstellen dient uitgevoerd te wor-
den met een aangetrokken handrem.
HF2622
◊
••
HF2417
◊
••
HF2315
◊
••
6.3.2 Afstelling van het maaidek
Een correcte afstelling van het maaidek is belangrijk om een mooi eenvor-
mig gazon te verkrijgen.
Voor een mooi maairesultaat is het verstandig om er-
voor te zorgen dat de voorkant altijd 5-7 mm lager afgesteld dan de ach-
terkant.
– plaats de machine op een vlakke on-
dergrond en kijk na of de banden de
juiste spanning hebben;
– plaats ter hoogte van de middenlijn
van de messen twee vulstukken (1)
van 24-28 mm onder de voorkant en
twee vulstukken (2) van 5-7 mm ho-
ger onder de achterkant van het
maaidek;
– zet de hendel in de stand «1».
– Schroef volledig de twee moeren (3), de moeren (4 - 6 - 8) en tegen-
moeren (5 - 7 - 9) van de drie gelede drijfstangen volledig los, tot de
plaat op de vulstukken rust;
– zet beide moeren rechtsbovenaan (6 - 8) en de moer linksonderaan (4)
aan tot u gewaar begint te worden dat het vlak opgetild wordt;blokkeer
de drie tegenmoeren (5 - 7 - 9) en gebruik de moeren (3) tot de minste
beweging van de optilhendel een analoge beweging van alle kruks-
tangen veroorzaakt.
Een hoogteverschil ten opzichte
van het terrein tussen de rechter- en
linkerboord van het vlak wordt ge-
compenseerd m.b.v. de twee moe-
ren (4 - 8) en tegenmoeren (5 - 9)
van de achterste drijfstangen.
Zet de bedieningshendel in 2 of 3
verschillende standen, en contro-
leer of het vlak gelijkmatig wordt op-
getild en dat voor elke stand het
hoogteverschil tussen de voorste
en de achterste boord ten opzichte
van het terrein constant blijft.
Indien het optillen vooraan wat sneller of trager gebeurt ten opzichte van
stand, kan de beweging worden bijgestuurd m.b.v.de moeren (10) van de
aansluitstang (11).
Door de moeren van de stang aan te zetten wordt het voorste deel op-
getild en de beweging versneld. Door de moeren los te schroeven wordt
het tegenovergestelde effect bekomen.
– Schroef zowel links als rechts de moeren (3), schroeven (5) en con-
tramoeren (4-6) op zo’n manier los dat het maaidek goed op de vul-
stukken rust;
HF24••
◊
••
HF26••
◊
••
OPMERKING
HF2315
◊
••
17 NL
113 ÷ 115 mm
1
138
∏
139 mm
2
A
A