VDP250MHS18FL2_v2
HQPOWER™
Opgelet
: Sluit de DMX kabel van het laatste toestel aan op een terminator.
Gebruik enkel een stereo afgeschermde kabel en 3-pin XLR pluggen en aansluitingen om de
controller aan het toestel of de toestellen aan elkaar aan te sluiten.
Bezetting van de XLR-aansluiting
De controller line van 3-pin naar 5-pin aanpassen (stekker en contact).
d. DMX512-keten met eindweerstand
Een DMX eindweerstand is aanbevolen als de DMX-kabel vrij lang is of wordt
gebruikt in een omgeving met veel elektrische ruis (bv. een discotheek). De
eindweerstand voorkomt corruptie van het digitale controlesignaal door
elektrische ruis. De DMX eindweerstand is niets meer dan een XLR-stekker
met een weerstand van 120
Ω
van pin 2 naar 3. Deze XLR-stekker wordt dan
aangesloten op de XLR-uitgang van het laatste toestel in de reeks. Zie de
illustraties links.
e. DMX512 startadres
Alle DMX-gestuurde toestellen hebben een digitaal startadres nodig, zodat het juiste toestel reageert
op de signalen. Dit digitale startadres is het kanaalnummer van waarop het toestel “luistert” naar
het signaal van de DMX controller. Geef het correcte nummer in en lees het af op de display
onderaan uw
VDP250MHS18FL2
.
U kunt één enkel startadres gebruiken voor een groep toestellen of u kunt per toestel een nieuw
startadres ingeven.
Wanneer u één enkel startadres instelt, zullen alle toestellen “luisteren” naar hetzelfde kanaal. Met
andere woorden: wanneer u de instellingen voor 1 kanaal verandert, zullen alle toestellen er tegelijk
op reageren.
Wanneer u verschillende adressen instelt, dan luistert elk toestel naar een ander kanaal. Met andere
woorden: wanneer u de instellingen van een kanaal verandert, zal enkel het toestel op dat kanaal
reageren.
In het geval van de 18-kanaals
VDP250MHS18FL2
, zult u het startadres van het eerste toestel op
1 moeten instellen, van het tweede toestel op 19 (1 + 18), van het derde op 37 (19 + 18) enz.
6. Reiniging en onderhoud
1. Alle gebruikte schroeven moeten goed zijn aangespannen en mogen geen sporen van roest
vertonen.
2. De behuizing, de lenzen, de montagebeugels en de montageplaats (bv. het plafond of het
gebinte) mogen niet vervormd zijn of aangepast worden (geen extra gaten in montagebeugels,
aansluitingen niet verplaatsen etc.)
3. Mechanisch bewegende delen mogen geen sporen van slijtage vertonen en mogen niet
onregelmatig bewegen.