4 BEDIENING
NL-14
4.5
RIJDEN / VERVOEREN______________________________________________________
Als er met de tractor op de openbare weg wordt gereden,
moet hij voldoen aan de landelijke, provinciale en
gemeentelijke verordeningen. Neem contact op met de
plaatselijke overheid voor de voorschriften en de vereisten
voor het materieel.
1.
Schakel alle aandrijvingen uit en breng de werktuigen
omhoog in de transportstand wanneer u van en naar
het werkterrein rijdt.
2.
Schakel de parkeerrem uit, zet de rijschakelaar op
“Snel”. Druk het tractiepedaal langzaam in.
.
4.6
BEDRIJFSGEBIED _________________________________________________________
Het bedrijfsgebied van de tractor varieert afhankelijk van
het terrein, de buitentemperatuur, de grootte en toestand
van de accu's, de aansluiting van de bedrading en de
smering.
Terrein - Bij het rijden over heuvels en hellingen wordt
meer stroom verbruikt dan bij het rijden op vlak terrein.
Kies zo mogelijk een route over vlak terrein in plaats van
over heuvels.
Buitentemperatuur - Bij lage temperatuur is de vermo-
gensafgifte van de accu's geringer. Gebruik accu's met
een grotere stroomsterkte om het bereik bij koud weer te
vergroten.
Grootte van de accu's - Accu's met een grotere stroom-
sterkte geven de tractor een groter effectief bereik.
Toestand van de accu - Naarmate een accu ouder wordt,
vermindert zijn capaciteit, zodat het maximale bereik van
de tractor enigszins afneemt. Wanneer de elektrolyt op
het juiste peil wordt gehouden en ervoor wordt gezorgd
dat de accu's schoon en vrij van corrosie blijven, kunnen
de accu's langer op maximumcapaciteit blijven.
Aansluitingen - Door losse accu-aansluitingen en bedra-
ding kan de weerstand in de circuits toenemen, wat de
prestaties en het bereik beïnvloedt.
Smering - Regelmatig smeren vermindert de weerstand
van bewegende onderdelen en zorgt voor minder stroom-
verbruik dan bij een slecht gesmeerde machine.
4.7
HARKHULPSTUK __________________________________________________________
De hark bevestigen:
1.
Start de tractor en laat de harkbeugel (A) neer. Scha-
kel de tractor uit, verwijder de contactsleutel en maak
de accuconnector los.
2.
Bevestig koppeling (G) aan de tractor in de middelste
openingen met behulp van gaffelpen (B) zoals
afgebeeld. Zet hem vast met borgpen (C).
3.
Bevestig de stang aan de koppeling met behulp van
gaffelpen en borgpen (D).
4.
Bevestig de hefkettingen voor de hark aan de haken
op de tractor (E). Controleer of al het bevestigingsma-
teriaal waarmee de kettingen zijn vastgehecht goed
vastzit (F).
5.
Start de tractor en laat de hark meerdere malen op-
en neergaan om de werking te controleren.
De hark verwijderen: Laat de harkbeugel neer, zet de
tractor af, verwijder de contactsleutel en maak de accu's
los. Haak de hefkettingen los en verwijder de gaffelpen uit
de koppeling. Berg de gaffelpen en de borgpen op in de
harkbalk wanneer de hark niet wordt gebruikt.
De hark en de koppeling niet oliën of smeren. Schurende
deeltjes, zoals zand, blijven in smeervet en olie vastzitten,
zodat de slijtage toeneemt.
Figuur 4B
OPGELET:
Neem bochten met lagere snel-
heid en rijd langzaam op heuvels om te voor-
komen dat de machine omkantelt of dat u hem
niet onder controle kunt houden.
!
A
B
C
D
E
F
TR005
G