14
NL
1. Montage van de wielen
Voorwielen
Begin met het monteren van de voorwielen. Schuif een ring op de vooras en schuif op een
wiel. Zorg ervoor dat u de voorkant niet verwart met de achterwielen. Een ring wordt van
buitenaf bevestigd en vastgezet met een clip. Monteer het andere wiel op dezelfde manier.
Achterwielen
Zet het achterwiel op de achteras. Een ring wordt van buitenaf bevestigd en vastgezet met een
clip. Monteer het andere wiel op dezelfde manier. Druk de wieldoppen op de voor- en
achterwielen.
2. Montage van het stuur
Sluit eerst de connector op de dashboardkabel aan op de zwarte connector die uit de voorkant
van het interieur van het chassis steekt. Verbind de draad in het stuur met de draad in de
stuurkolom. Schuif vervolgens het stuur op het stuur en schroef het vast. De positie van het gat
wordt gefixeerd door een moer.
3. Montage van de deuren.
Bevestig de autodeuren door ze uit te lijnen met de uitsparingen en de scharnieren van de
carrosserie. Bevestig vervolgens de deuren met elk 2 schroeven
4. Montage van de voorruit
De voorruit wordt ter hoogte van het dashboard in de daarvoor bestemde gaten in het chassis
geklikt. Zorg ervoor dat de schijf stevig vastzit.
5. Installatie van achteruitkijkspiegels
Duw de achteruitkijkspiegels in de daarvoor bestemde posities op de autoportieren totdat ze op
hun plaats klikken.
6. Batterijaansluiting / installatie van de voeding
Sluit alle stekkerverbindingen aan zoals afgebeeld. Sluit alleen steekverbindingen aan die in
elkaar passen en let erop dat u de polariteit niet verwisselt. Zorg ervoor dat de rode draad
(plus) en de zwarte draad (min) zijn aangesloten op hun respectievelijke draden van dezelfde
kleur connectoren zijn aangesloten. Schakel het voertuig in door op de rode knop aan de
rechterkant van het dashboard te drukken.
7. Montage van de stoel
Plaats na het installeren van de voeding het zitje op de daarvoor bestemde plaats en zet het
vast met schroeven.
8. Laadproces
•
Het voertuig moet tijdens het opladen uitgeschakeld zijn.
•
Steek de oplader (13) in het stopcontact, de LED brandt groen.
Sluit de oplader aan op het oplaadcontact.
•
De LED op uw oplader brandt rood zolang de batterij wordt opgeladen.
ls de LED weer groen gaat branden, is de batterij volledig opgeladen.
•
De oplaadtijd ligt 9 uur.
•
Laad de batterij niet vaker dan één keer binnen 24 uur op.
•
De oplader en batterij worden warm tijdens het opladen.
Waarschuwing!
•
De lader is geen speelgoed. Gebruik alleen de bijgeleverde oplader.
•
De batterij mag alleen worden opgeladen door of onder toezicht van een volwassene.
•
De aansluitklemmen mogen niet kortgesloten worden.
•
De lader moet regelmatig worden gecontroleerd op beschadigingen aan de kabel, de
stekker, de ombouw en andere onderdelen. Als er schade wordt opgemerk, mag de lader
niet worden gebruikt totdat de schade is repareerd.
•
Geef het model na elk gebruik voldoende tijd om af te koelen alvorens het opnieuw te
gebruiken. Wanneer u een vervangingsbatterij gebruikt, laat de batterij dan ten minste
15 minuten afkoelen voordat u het model weer gebruikt. Oververhitting kan leiden tot
beschadiging van de elektronica of tot brandgevaar.
●
Koppel het model altijd onmiddellijk los van de oplader nadat het opladen is voltooid.
Koppel de lader altijd onmiddellijk los van de stroomvoorziening nadat u de stekker uit
het stopcontact hebt gehaald. Als het model of de lader na afloop van het laadproces
aangesloten blijft, kan dit leiden tot schade aan het model, de lader of de
stroomvoorziening (brandgevaar).
●
Gebruik de lader alleen in droge ruimten.
Functies
1 Klankbord
a
USB
b
Micro SD
c
Line in
Na het plaatsen van een Micro SD kaart of USB stick, begint het klankbord de nummers één
voor één af te spelen. na elkaar. Alleen bestanden met de extensie .mp3 kunnen worden
afgespeeld. Het is niet mogelijk om vooruit of achteruit te spoelen.
2 Spanningsindicator
Let op!
Uw voertuig geeft direct na het inschakelen de totale spanning van de twee accu‘s in volt weer.
De volledig opgeladen accu‘s geven normaal gesproken een totale spanning van ca. 12,6-
13 volt aan zonder belasting. De weergave is afhankelijk van de belasting. Dit betekent dat de
weergegeven spanning onder belasting zal dalen. Als er in onbelaste toestand een spanning
van minder dan ca. 11,8V wordt weergegeven, moet u de Rideon uitschakelen en de accu
opladen (zie laadproces). Anders kan de batterij diep ontladen en onherstelbaar worden
vernietigd.
3 Gesimuleerd dashboard
4 Snelheid
High speed - Verander de snelheid van de auto sneller.
Low speed - Verander de snelheid van de auto langzamer
BELANGRIJK!
Het voertuig moet stil staan voordat u van richting of snelheid verandert.
Anders kan de versnelling of/en motor schade oplopen.
Belangrijke gebruiksaanwijzing:
In de 1e versnelling wordt het motorvermogen verminderd en kunnen de aandrijfwielen
afhankelijk van de belasting met verschillende snelheden draaien. Dit maakt langzamer rijden
mogelijk en vooral een kleine draaicirkel. Dit betekent ook dat in de eerste versnelling, bij het
wegrijden, of bij het rijden over een klein obstakel aan één kant, het belaste wiel kan stoppen
en de aandrijfkracht wordt overgebracht op het onbelaste wiel. Om volledige motorprestaties te
bereiken en de aandrijfkracht gelijkmatig over beide wielen te verdelen, is het noodzakelijk om
naar de 2e versnelling te schakelen. Gevaar! In de 2e versnelling neemt niet alleen het toerental
toe, maar wordt ook een grotere draaicirkel bereikt.
5 ON/OFF-schakelaar
Met de AAN/UIT-schakelaar start u het voertuig. (soft start en soft stop functie)
6 2WD / 4WD-schakelaars
Voor het omschakelen van 2-wiel- naar vierwielaandrijving
7 Lichtschakelaar
8 Schakelaar
Vooruit: Stel de knop „Forward-Backward“ in de stand „Forward“.
Nadat het gaspedaal wordt ingedrukt gaat het model vooruit.
Achteruit: Stel de knop „Forward-Backward“ in de stand „Backward“.
Nadat het gaspedaal wordt ingedrukt, gaat het model achteruit.
BELANGRIJK!
Het voertuig moet stilstaan voordat de richting of snelheid wordt gewijzigd.
Anders kan de versnelling of/en motor schade oplopen.
1
3
5
6
8
a
b
C
2
4
7
Probleem
Oorzaak
Oplossing
De batterij kan niet meer opgeladen worden
Lader of batterij defect.
Controleer lader en batterij.
De batterij kan niet meer worden opgeladen, hoewel de batterij en de lader
in orde zijn.
Laad contactdoos defect
Controleer of vervang het laadcontact.
De rijtijd is erg kort
De batterij is diep ontladen of versleten.
Gebruik een nieuwe batterij en vermijd diepontlading.
Model werkt niet.
De batterij is verkeerd aangesloten.
Sluit de batterij op de juiste manier aan (zie gebruiksaanwijzing).
ON/OFF schakelaar defect.
Controleer of vervang de schakelaar.
Na het aanzetten rijdt het voertuig niet.
Motorkabel verkeerd of niet aangesloten.
Controleer en sluit de motorkabel aan (zie gebruiksaanwijzing).
Na het aanzetten het voertuig rijdt, of slechts in één richting
Gas- of richtingsschakelaar defect.
Controleer of vervang de schakelaar.
Na het aanzetten rijdt het voertuing slechts ein één richting
Richtingsschakelaar defect.
Controleer of vervang de schakelaar.
De actieve zekering wordt geactiveerd en schakelt het apparaat voor
enkele seconden uit. Eerst is een enkele klik hoorbaar.
Belast of kortsluiting
Vermijd belasing van het voertuig, of controleer het voertuig.
Geen geluidsfunctie op stuurwiel/handgreep
De kabel is tijdens de installatie gebroken of gekneld.
Controleer het stuurwiel en vervang het indien nodig.
Schakelaars in en voertuig verslijten zeer vaak.
Vuil en vocht beschadigen de schakelaars.
Rijd niet in natte of verontreinigde bebieden zoals weilanden,
grind, zand, e.d.
Rubberen banden komen los op de wielen.
Rijden op een de heet of verontreinigd wegdek.
Verwissel banden en vermijd hete en vervuilde oppervlakken.