VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
11.
Voordat de maaimachine over oppervlakken zonder
gras wordt geduwd en wanneer de machine naar en
van het te maaien terrein wordt vervoerd, dient de
motor te worden uitgeschakeld door de Operator
Presence Control
(ofwel de OPC)
uit te schakelen.
12.
De machine mag niet worden gebruikt als de
beschermplaten beschadigd of afwezig zijn.
13.
De motor mag niet te hard lopen en de instellingen
van de toerenregelaar mogen niet worden
gemodificeerd. Te hard rijden is gevaarlijk en verkort
de levensduur van de maaimachine.
14.
Voordat de motor wordt gestart, dienen alle mes
aandrijfkoppelingen vrij te worden gezet.
(zie pag.
4)
15.
Houd uw handen en voeten altijd uit de buurt van de
snij-inrichting, vooral wanneer u de motor aanzet.
16.
De grasmaaimachine mag niet worden gekanteld bij
het starten van de motor.
17.
Zorg, dat u uw handen uit de buurt houdt van de
grasuitworp als de motor loopt.
18.
De maaimachine mag niet worden opgetild of
gedragen met lopende motor.
19.
De bougiekabel kan heet worden - wees voorzichtig.
20.
Voer nooit onderhoud uit aan de machine als de
motor heet is.
21.
Laat de OPC los om de motor te stoppen en wacht
tot het mes helemaal stilstaat:
- als u de machine enige tijd onbeheerd wilt
achterlaten;
22.
Zet de regeling voor aanwezigheid van gebruiker in
zijn vrij om de machine te stoppen, wacht totdat het
mes is uitgedraaid, koppel de kabel van de bougie
los en wacht totdat de motor is afgekoeld.
- voordat u de benzinetank bijvult;
- voordat u een verstopping verwijdert;
- voordat u controles, reiniging of onderhoud uitvoert
aan het apparaat;
- als u een vreemd voorwerp raakt. Gebruik de
machine niet totdat u zeker bent dat de hele
grasmaaimachine veilig is voor gebruik;
- als de maaimachine abnormaal trilt. U dient dit
onmiddellijk te controleren. Te grote trillingen kan
letsel veroorzaken.
23.
Als u klaar bent met grasmaaien dient u gas te
verminderen om de motor uit te zetten en, indien de
machine is uitgerust met een afsluitklep, de
brandstof uit te zetten.
Onderhoud en opslag
1.
Zorg, dat alle moeren, bouten en schroeven goed
zijn aangedraaid zodat de maaier altijd veilig kan
worden gebruikt.
2.
Controleer de grasopvangbak/-zak regelmatig op
slijtage.
3.
Vervang versleten of beschadigde onderdelen
onmiddellijk.
4.
Gebruik voor vervanging uitsluitend originele, voor
deze machine bestemde snijbladen, bladbouten,
vulplaatjes en rotorbladen.
5.
Zet de maaier nooit in een ruimte/gebouw waar
benzinedampen in aanraking kunnen komen met
open vuur of vonken als er nog benzine in de tank
zit.
6.
Laat de motor altijd eerst afkoelen voordat de
machine wordt opgeborgen in een afgesloten ruimte.
7.
Om brandgevaar te vermijden, dienen de motor,
geluiddemper, accubak en de brandstoftank vrij te
zijn van gras, bladeren of overmatig veel vet.
8.
Als de benzinetank moet worden geleegd, dient dit
buiten te gebeuren.
9.
Wees voorzichtig bij het afstellen van de machine
dat uw vingers niet bekneld raken tussen
bewegende snijbladen en vaste onderdelen van de
grasmaaier.
MONTAGE-INSTRUCTIES
1.
Kies in welk van de gaten in de montageplaat u de
wielen wilt monteren en geef de positie hiervan aan,
zodat alle wielen in gelijke positie kunnen worden
afgesteld
(A1).
2.
Plaats de bevestigingsbout door het gat in de
wieldop en het wiel in het gekozen gat in de
montageplaat.
3.
Draai de wieldop rechtsom totdat het gehele wiel
stevig en veilig vastzit
(A2).
DE WIELEN MONTEREN (WAAR NODIG)
Onderste deel van handgreep
1.
Als uw product is voorzien van afstelhendel voor
snijhoogte
(zie Afstellen, zie pag. 5)
moet de
hendel in de hoogste stand staan voordat u stap 2 &
3 gaat uitvoeren.
2.
Steek de uiteinden van de onderste handgreep in
het deck, zoals geïllustreerd in
afbeelding B1
.
3.
Duw beide zijden van de handgreep stevig in het
deck op hun plaats
(B2)
.
4.
Steek de schroef door de ring en in het daarvoor
bestemde gat en draai deze met een Pozidrive-
schroevendraaier in het deck vast, zoals
geïllustreerd in
afbeelding B2
.
Bovenste deel van handgreep
1.
Breng de onderste en bovenste hendel in lijn.
Monteer de bouten, sluitringen en borg deze met de
hendelknoppen.
(C1 & C2)
.
2.
Bevestig de kabels met de meegeleverde
kabelklemmen aan de handgrepen en zorg dat de
kabels niet klem komen te zitten tussen de bovenste
en de onderste handgreep.
HANDVATEN
NEDERLANDS - 2