65
Controleschema
D N S
V
Aanduiding van de stroomkring
van het apparaat aanwezig en
juist.
●
●
●
VI
Huis en verbindingen
bevredigend.
●
●
●
VII
Controleer vóór het inbouwen de
goede werking van de motorlager.
●
●
●
Montage van het apparaat
1. Apparaat op transportschade controleren.
2. Montageplaats voor de buis-, wand- of voetmon-
tage voorbereiden: Buisleiding of flexibele buis
leggen. Bij wandmontage voor een vlak steunvlak
zorgen.
3. Leg de toegestane netleiding naar de montage-
plaats vast aan. Gebruik een bij het apparaattype
passende aansluitleiding.
!
VOORZICHTIG
Gevaar van snijwonden door scherp
plaatwerk van de behuizing.
Draag bij het inbouwen persoonlijke be-
schermingsmiddelen (snijvaste handschoe-
nen).
4. ERM .. Ex e: Ventilator naar de montageplaats
transporteren. Neem de veiligheidstips en gege-
vens uit de hoofdstukken 12 t/m 15 in acht.
!
GEVAAR
De ventilator kan tijdens gebruik trillen.
Mocht
de bevestiging losraken, dan bestaat er levens
-
gevaar als de ventilator door zijn eigen gewicht
naar beneden valt.
Wand- en plafondmontage uitsluitend op wanden/
plafonds met voldoende draagvermogen en met
groot genoeg bemeten bevestigingsmateriaal
verrichten.
5. Bij bevestiging met montagevoet FUM: Passende
bevestigingsvoet met de bijgevoegde, zelftappen-
de plaatschroeven op het ventilatorhuis beves-
tigen (schroeven niet in de buurt van de waaier
aanbrengen). Montagepositie willekeurig. Let
erop dat de aansluitdoos op de montageplaats
vrij toegankelijk is.
6. Monteer de ventilator en schroef hem op alle
flensboringen [X] (4 stuks) vast op de wand. Stel
zelf bevestigingsmateriaal dat groot genoeg is
beschikbaar. Let op de draai- en transportrich-
ting
pijltjes met luchtrichting op sticker op het
apparaat.
7. ERM 22 Ex e: Bij verloop naar 200 mm het ver-
loopstuk [3] tussen de ventilator en de buislei-
ding of de elastische manchet steken.
!
GEVAAR
Explosiegevaar bij gebruik zonderbeveiligings
-
voorziening voor eventueel in het luchtkanaal
vallende of aangezogen vreemde voorwerpen
Levensgevaar door vonkvorming.
Beveilig
met een goedgekeurd
veiligheidsrooster de waai-
er
tegen aanraking, erin vallen en aanzuigen van
vreemde voorwerpen in het luchtkanaal
.
8.
Monteer met een vrije luchtin- of uitlaat vóór het
apparaat een goedgekeurd veiligheidsrooster,
bijv. MAICO veiligheidsrooster SGM-Ex
afbeelding C
.
9. Zorg voor voldoende nastroming van de lucht-
toevoer.
10. Breng geschikt isolatie-, geluiddempend en
installatiemateriaal aan.
17
Elektrische aansluiting
afb. D
!
GEVAAR
Gevaar door elektrische schok.
Vóór de toegang
tot aansluitklemmen alle voedingsstroomkrin-
gen vrijschakelen, tegen opnieuw inschakelen
beveiligen, spanningsloze toestand constateren,
aarden en de AARDE met kort te sluiten actieve
onderdelen verbinden en naburige, onder spanning
staande onderdelen afdekken of afsluiten. Breng
een waarschuwingsbord zichtbaar aan. Zorg ervoor
dat er geen explosieve omgeving aanwezig is.
!
EXPLOSIEGEVAAR
Gevaar voor kortsluiting bij het verwisselen en
verkeerde bedrading netaansluiting en
aansluiting werkcondensator.
Let er beslist op
dat het apparaat juist conform het schakelschema
is bedraad.
LET OP
:
Beschadiging van het apparaat
Geen toerentalregeling toegestaan.
Gebruik uitsluitend toegestaan:
●
bij vast aangelegde elektrische installatie.
●
met voor de Ex-zone en de belasting toegestane
aansluitleiding.
●
met stroomverbreker met min. 3 mm contactope-
ning per pool.
●
met toegestane spanning en frequentie
type-
plaatje.
●
met bijgevoegde ex-beveiligde aansluitdoos.
●
met aardleidingaansluiting, aan de kant
van het stroomnet in de aansluitdoos. Voor de
aarding van een buizensysteem
bevindt zich een klem buiten op de ventilator.
●
bij gebruik in reglementaire bereik van het lucht-
vermogen.
●
bij een toegestaan werkpunt. De op het type-
plaatje vermelde stroom en het vermogen zijn
vrij aanzuigend en vrij uitblazend gemeten. Deze
kunnen afhankelijk van het werkpunt hoger of
lager worden.
Doorslaggevend voor de thermische beveili-
ging is een motorveiligheidsschakelaar.
Ventilator elektrisch aansluiten
1. Voedingsstroomkringen uitschakelen, waarschu-
wingsbord tegen opnieuw inschakelen zichtbaar
aanbrengen.
2. Aansluitdoos openen, leidingen in de aansluit-
doos steken en met kabeldoorvoer vastschroe-
ven. Aanhaalmomenten (in Nm bij 20 °C) in acht
nemen. Vastzitten controleren en evt. aandraai-
en.
Deksel van de aansluitdoos: M4
roestvrijstalen cilinderkopschroeven
1,4 Nm
Mantelklemmen
2,5 Nm
Kabeldoorvoer M20 x 1,5:
3x aansluitschroefdraad
Dopmoer
Klembereik
2,3 Nm
1,5 Nm
7 ... 13 mm
3. Ventilator elektrisch bedraden
schakelsche-
ma afb. D. Vrije, niet benodigde draadeinden
isoleren.
Aarding van de ventilator en buizensysteem
1. Aardleiding aan de kant van het net in de ex-be-
veiligde aansluitdoos aansluiten.
2. Buizensysteem van de aardleiding op de klem
buiten op de ventilator aansluiten.
i
Draai- en transportrichting
1. Draai- en transportrichting controleren
pijltjes
op het ventilatorhuis.
Motorveiligheidsschakelaar, aan-/uitschakelaar
1. Motorveiligheidsschakelaar installeren en
conform schakelschema bedraden (
schakel-
schema, afb. D, klem 4, 5 en 6).
Aanbeveling:
MAICO MVEx uitsluitend buiten de plaats waar
ontploffingsgevaar kan heersen installeren.
2. Motorveiligheidsschakelaar op de nominale
stroom van de motor instellen (niet I
max
).
3. Breng een zelf beschikbaar te stellen aan/
uit-schakelaar aan.
Controle elektrische aansluiting
1. De volgende controles uitvoeren: D = gedetail-
leerde controle, N = controle van dichtbij,
S = visuele controle
Controleschema
D N S
I
Schroeven, kabel- en leidingdoor-
voeren (direct en indirect), blinde
sluitingen van het juiste type,
volledig en dicht
.
●
●
●
II
Kabel- en leidingtype overeenkom-
stig het doel.
●
III
Aan kabels en leidingen geen
zichtbare beschadiging.
●
●
●
IV
Elektrische aansluitingen vast.
●
V
Niet gebruikte aansluitklemmen
vastgedraaid.
●
VI
Isolatieweerstand (IR) van de mo-
torwikkelingen bevredigend.
●
VII
Aardverbindingen, incl. alle aanvul-
lende potentiaalvereffeningsaan
-
sluitingen, zijn reglementair
(bijv. aansluitingen zijn vast, draad-
doorsneden zijn voldoende).
●
●
●
VIII
Foutlusimpedantie (TN-
systeem) of aardingsweerstand
(IT-systeem) bevredigend.
●
IX
Automatische elektrische veilig-
heidsinrichtingen juist ingesteld
(automatisch terugzetten niet
mogelijk).
●
X
Speciale gebruiksomstandigheden
zijn in acht genomen (motorveilig-
heidsschakelaar).
●
XI
Alle kabels en leidingen die
niet gebruikt worden zijn juist
aangesloten.
●
XII
Installatie met veranderbare span-
ning is in overeenstemming met de
documentatie.
●
●
XIII
Elektrische isolatie schoon/droog.
●
2. Ex-beveiligd deksel van de aansluitdoos aan-
brengen. Erop letten dat er geen vuildeeltjes in
de aansluitdoos zitten en de afdichting van het
deksel van de aansluitdoos rondom goed op de
aansluitdoos ligt. Aanhaalmomenten van
1,4 Nm in acht nemen. Controleren of de aan-
sluitdoos dicht is.
NL