50
BEDIENINGSPANEEL:
Het bedieningspaneel is uitgerust met een aan/uit-
schakelaar en een functiekeuzetoets. Met de
functiekeuzetoets kunt u de “INSCHAKELDRUK” van de
bedrijfsfunctie en de stroomsterkte veranderen.
AAN/UIT-SCHAKELAAR:
Zet deze schakelaar in de aan-stand (“|”) om de
drukschakelaar automatisch van elektrische voeding te
voorzien, en in de uit-stand (“O”) om de elektrische
voeding van de drukschakelaar te onderbreken nadat u
klaar bent met het gebruiken van de luchtcompressor of
deze onbeheerd achter laat.
Deze schakelaar is uitgerust met een terugstelfunctie.
Wanneer een thermische beveiliging in werking treedt,
wordt de terugstelfunctie geactiveerd en de elektrische
voeding uitgeschakeld. Wanneer de thermische
beveiliging in werking treedt, wordt de terugstelfunctie
geactiveerd. Zelfs als u de schakelaar in de aan-stand
(“|”) zet, zal de luchtcompressor niet werken.
THERMISCHE BEVEILIGING:
De luchtcompressor is uitgerust met een thermische
beveiliging. Als de motor om één of andere reden
oververhit raakt, wordt de motor gestopt door de
terugstelfunctie van de thermische beveiliging.
Nadat de motor is afgekoeld, wordt de thermische
beveiliging vrijgegeven.
DRUKSENSOR:
De druksensor start automatisch de motor wanneer de
tankdruk daalt tot de “inschakeldruk” die in de fabriek is
ingesteld. Hij stopt automatisch de motor wanneer de
tankdruk de “uitschakeldruk” heeft bereikt die in de fabriek
is ingesteld.
OVERDRUKVENTIEL:
Als de druksensor de luchtcompressor niet uitschakelt op
de ingestelde “uitschakeldruk”, biedt het overdrukventiel
bescherming tegen hoge druk door “omhoog te springen”
op de in de fabriek ingestelde druk, die iets hoger is dan
de ingestelde “uitschakeldruk”.
UITLAATDRUKMETER:
De uitlaatdrukmeter geeft de luchtdruk aan die
beschikbaar is aan de uitlaatzijde van de
luchtdrukregelaar. Deze druk wordt geregeld door de
luchtdrukregelaar en is altijd lager dan of gelijk aan de
tankdruk. Zie het hoofdstuk “Bedieningsprocedures”.
TANKDRUKMETER:
De tankdrukmeter geeft de luchtdruk in de luchttank aan.
LUCHTDRUKREGELAAR:
De luchtdruk uit de luchttank wordt geregeld met de knop
van de luchtdruk regelaar. Draai de knop van de
luchtdrukregelaar rechtsom om de luchtdruk te verhogen
en linksom om de luchtdruk te verlagen. Om te
voorkomen dat kleine afstellingen noodzakelijk zijn na het
veranderen van de ingestelde luchtdruk, benadert u de
gewenste luchtdruk altijd vanaf een lagere luchtdruk.
Wanneer u de luchtdruk verlaagt van een hogere naar
een lagere instelling, verlaagt u de druk eerst naar een
nog lagere druk dan de gewenste luchtdruk. Afhankelijk
van de luchtbehoeften van een bepaald accessoire, kan
het noodzakelijk zijn de geregelde uitlaatluchtdruk af te
stellen tijdens het gebruik van het accessoire.
PERSLUCHTUITLAAT, gemarkeerd “HP”
Uitsluitend voor gebruik met een op hoge druk werkend
pneumatisch gereedschap.
Max. uitlaatluchtdruk: 2,45 MPa (24,5 bar)
PERSLUCHTUITLAAT, gemarkeerd “RP”
Voor gebruik met een op normale druk werkend
pneumatisch gereedschap.
Max. uitlaatluchtdruk: 0,88 MPa (8,8 bar)
INSTALLATIE- EN
INLOOPPROCEDURES
PLAATS VAN DE LUCHTCOMPRESSOR
Plaats de luchtcompressor in een schoon, droog en goed
geventileerd gebied. Het luchtfilter mag niet geblokkeerd
worden om de luchtopbrengst van de luchtcompressor
niet te verlagen. De luchtcompressor moet op een afstand
staan van minstens 0,3 meter vanaf een muur of een
andere obstakel dat de luchtstroom hindert. De
luchtcompressorkop en -kap zijn zodanig ontworpen dat
een goede koeling is gegarandeerd. Als de
luchtvochtigheid zeer hoog is, kan een luchtfilter worden
aangebracht op de luchtuitlaatadapter om overtollig vocht
te verwijderen. Plaats de luchtcompressor op een vlakke
ondergrond zodat deze stevig op zijn rubberen pootjes
staat. Volg de gebruiksaanwijzing die bij het luchtfilter
werden geleverd om het luchtfilter goed aan te brengen.
SMERING
Deze luchtcompressor is uitgerust met een olievrije pomp
die is ontworpen met het oog op een lange levensduur,
zonder onderhoud.
Voeding
Sluit de luchtcompressor aan op de spanning vermeld op
het typeplaatje. Wanneer de luchtcompressor wordt
gebruikt op een hogere spanning dan de nominale
spanning, zal de motor abnormaal snel ronddraaien,
waardoor deze kan doorbranden en de luchtcompressor
kan worden beschadigd. Aan de andere kant, wanneer de
luchtcompressor op een lage spanning wordt gebruikt, zal
de motor abnormaal langzaam ronddraaien, en kan deze
oververhit raken of uitgeschakeld worden.
Verlengsnoeren
Om een spanningsval, voedingsonderbreking en
oververhitting van de motor te voorkomen, gebruikt u
geen verlengsnoer maar een extra lange luchtslang.
Door een lage spanning kan de motor worden
beschadigd.
Als het noodzakelijk is een verlengsnoer te gebruiken:
• Zorg ervoor dat het verlengsnoer in goede staat
verkeert.