45
– Veeg de brandstoftankdop rondom aan de buitenkant
schoon om te voorkomen dat er stof of gruis in de
brandstoftank komt.
– Een brandstoftankdop die beschadigd of vervormd is,
vervangt u door een nieuwe.
– De brandstoftankdop zal in de loop der jaren geleide-
lijk verslijten. Vervang de dop om de twee of drie jaar.
– GIET NOOIT brandstof in de olievulopening.
Pomp ontluchten met water (Fig. 6)
LET OP:
• Start nooit de pomp zonder dat er water in het pomp-
huis zit. Anders kan de mechanische afdichting
beschadigd worden.
Verwijder de ontluchtingsdop en giet schoon water in de
opening totdat het pomphuis geheel gevuld is met water.
Na het vullen draait u de ontluchtingsdop stevig dicht.
OPMERKING:
• Als er onvoldoende water aanwezig is, zal de zelfont-
luchtingscapaciteit afnemen.
• Zet de pomp op een stevige ondergrond, zo dicht
mogelijk bij de bron van het te pompen water.
• Hoe groter de aanzuighoogte, des te langer zal de ont-
luchting duren, met een kleinere hoeveelheid uitstro-
ming.
MOTOR INSPECTEREN:
– Controleer zorgvuldig de brandstofslangen en aan-
sluitstukken op loszitten en lekkage van brandstof.
Brandstoflekkage kan ernstig gevaar veroorzaken.
– Controleer bouten en moeren op loszitten. Draai
losse onderdelen stevig vast. Loszittende bouten of
moeren kunnen ernstige motorstoringen veroorzaken.
– Controleer de motorolie en vul die zonodig bij.
– Controleer het brandstofpeil en vul zonodig brandstof
bij. Let op dat u de tank niet overmatig vult.
– Houd de cilinderkoelvinnen en de trekstarter vrij van
gras, aarde en ander vuil.
– Draag goed passende werkkleding bij de bediening
van het apparaat.
BEDIENING
WAARSCHUWING:
• Raak nooit de hete geluiddemper aan, vooral bij het
herstarten van de motor. De geluiddemper kan na het
draaien van de motor erg heet zijn.
• Steek nooit uw handen of enig voorwerp in de afvoer-
kleppen wanneer de pomp in gebruik is.
WAARSCHUWING:
Pas op voor waterslag
• Zorg dat er geen wielen van voertuigen over de water-
afvoerslang rijden. Sluit nooit plotseling de wateraf-
voerklep, want dat kan leiden tot waterslag in de
leidingen, hetgeen ernstige schade aan de pomp kan
veroorzaken.
Starten:
LET OP:
• Geef kort na het starten niet vol gas, want de olie zal
dan nog niet de gehele motor gelijkmatig gesmeerd
hebben. Onnodig hoge toerentallen verkorten de
levensduur van de apparatuur en kunnen schade ver-
oorzaken.
1. Controleer of het pomphuis geheel met water is
gevuld.
2. Controleer of het filter zich onder water bevindt.
LET OP:
• Neem preventieve maatregelen als de bodem van het
op te pompen water is bedekt met modder of zand.
3. Controleer of er geen obstakel is op het mondstuk
van de waterafvoerslang.
4. Draai de I-O (aan/uit)-schakelaar naar de “I” (aan)-
stand.
5. Controleer of de gasklephendel “L” aangeeft.
(Fig. 7)
6. Druk net zo vaak op de ontluchtingsknop totdat er
brandstof in de ontluchtingspomp komt. (Meestal na 7
tot 10 maal drukken.)
7. Stel de chokehendel in.
– Als de motor koud is of de omgevingstemperatuur is
erg laag, zet u de chokehendel helemaal dicht.
(Fig. 8)
– Als de motor warm is of de omgevingstemperatuur is
erg hoog, opent u de chokehendel halverwege of
helemaal.
8. Trek licht aan de startknop totdat u een zekere weer-
stand voelt. Vervolgens laat u de startknop terugke-
ren en dan geeft u er een stevige ruk aan.
Trek het startkoord nooit helemaal uit.
Na het trekken aan het startkoord kunt u de knop
beter niet direct met uw hand loslaten. Houd de start-
knop vast totdat die vanzelf naar de uitgangsstand
terugkeert.
Als de motor moeilijk te starten is, zet u de chokehen-
del ongeveer 1/3 open.
9. Wanneer de motor is gestart, zet u de chokehendel
terug naar de OPEN-stand, als u de chokehendel
dicht had gezet.
(Fig. 9)
10.Laat de motor naar behoren “warmdraaien”. Laat het
warmdraaien zo’n 2 tot 3 minuten doorgaan in de “L”-
stand.
Motor laten draaien:
Draai de gasklephendel naar de middelste stand en con-
troleer of er water uit de afvoerslang komt.
Werking beëindigen
De motor stoppen
Draai de gasklephendel naar de “L”-stand om de motor
terug te brengen naar het laagste toerental.
Draai de I-O (aan/uit)-schakelaar naar de “O” (uit)-stand.
Na gebruik het water aftappen
Als er water in het pomphuis achterblijft, kan het bij win-
terse temperaturen onder 0°C bevriezen en de pomp
beschadigen. Na het gebruik dient u voor opslag eerst
alle water via het aftapgat onderaan af te tappen.
ONDERHOUDSPROCEDURES
WAARSCHUWING:
• Zorg altijd dat de motor gestopt is voordat u enig werk
aan het apparaat gaat uitvoeren. Verricht geen onder-
houdswerk wanneer de motor nog heet is.
LET OP:
• Maak geen afstellingen of aanpassingen aan de carbu-
rateur. Die is in de fabriek al ingesteld voor optimale
efficiëntie. Mocht er bijstelling nodig zijn, vraagt u dan
een plaatselijk onderhoudscentrum om dat te verrich-
ten.
• Bij het onderhoud mag u de motor niet met water
afspoelen.