63
NL/BE
• Plaats het zaagblad (32), zoals in afbeelding 9 weergegeven, in
de opname op de aandrijving. Het zaagblad (32) moet in de ket-
tingspanpen (55a) worden ingehangen.
• Breng de beschermkap van het kettingwiel (53) en de bevestigings-
moer van het zaagblad (30) weer aan.
Let op!
Bevestigingsmoer zaagblad (30) pas na het instellen van de ket-
tingspanning (zie hoofdstuk 9.4.2 “Spannen van de zaagketting”)
definitief vastschroeven.
9.4.2 Spannen van de zaagketting (31) (afb. 10)
• Bevestigingsmoer zaagblad (30) voor beschermkap van het ketting-
wiel (53) enkele rotaties loshalen.
• Kettingspanning met de kettingspanschroef (55) instellen. Draai de
schroef rechtsom om de kettingspanning te verhogen, of linksom om
de kettingspanning te verlagen. De zaagketting (31) is correct ge-
spannen, indien deze in het midden van het zaagblad (32) ca. 2 mm
opgetild kan worden.
• Bevestigingsmoer zaagblad (30) voor beschermkap van het ketting-
wiel (53) weer aanhalen.
• Let op! Alle schakels van de zaagketting (31) moeten correct in de
geleidingsgroef van het zaagblad (32) liggen.
Aanwijzing voor het spannen van de zaagketting (31):
De zaagketting (31) moet correct gespannen zijn om een veilige werking
te garanderen. De zaagketting (31) is juist gespannen als deze in het
midden van het zaagblad (32) ongeveer 2 mm opgetild kan worden.
Tijdens het zagen neemt de temperatuur van de zaagketting (31) toe,
waardoor de lengte verandert. Controleer tenminste elke 10 minuten de
kettingspanning en pas deze zo nodig aan. Dit geldt in het bijzonder
voor nieuwe zaagkettingen. Haal na afloop van het werk de spanning
van de zaagketting (31), aangezien de ketting bij het afkoelen korter zal
worden. Zo voorkomt u schade aan de zaagketting (31).
9.4.3 Vul de automatische smering van de zaagketting
(afb. 10)
Het is raadzaam om een in de handel verkrijgbare bio-kettingzaagolie
te gebruiken.
• Verwijder de olietankdop (56) van de olietank (29).
• Vul de olietank (29) tot aan de MAX-markering met kettingzaagolie.
• Sluit de olietankdop (56).
9.5 Verlengingsbevestiging (22) monteren (31)
• Monteer de verlengingsbevestiging (22) tussen de motoreenheid en
de heggenschaar of de boomzaag. De montage gebeurt op dezelfde
wijze zoals eerder bij de opzetdelen beschreven.
Let op!
De verlengingsbevestiging (22) niet in combinatie met de
motorzeis / gazontrimmer (12) gebruiken!
Aanwijzing:
Gebruik de verlengingsbevestiging (22) om hoger gelegen werkzaam-
heden uit te voeren.
10. Voor de ingebruikname
Gebruik de motor-aandrijfeenheid (1) nooit zonder motor-
zeis / gazontrimmer (12), heggenschaar (17) of boomzaag
(26).
Om hoger gelegen werkzaamheden uit te voeren kan de heggenschaar
(17) of de boomzaag (26) in combinatie met de verlengingsbevestiging
(22) worden gebruikt.
Het gebruik van de verlengingsbevestiging (22) in combi-
natie met de motorzeis / gazontrimmer (12) is niet toege-
staan.
10.1 Motorzeis / gazontrimmer (12), heggenschaar (17) of
boomzaag (26) (hierna snij-inrichting) op motor-aan-
drijfeenheid (1) aanbrengen (afb. 11)
• Verwijder de beschermstoppen (57) aan de motor-aandrijfeenheid
(1).
• Verwijder de beschermkap (58) van de steel van de snij-inrichting.
• Schuif de steel van de snij-inrichting in de huls van de motor-aandrijf-
eenheid (1).
• Verdraai de steel lichtjes, totdat de vergrendelingspen (13 of 18, 23
of 27) vastklikt.
• Draai nu de afsluitdop (11 bij motor-aandrijfeenheid of 25 bij verlen-
gingsbevestiging) vast.
De montage van de verlengingsbevestiging (22) gebeurt
analoog aan de montage van de snij-inrichting. (Afb. 11)
Op de verlengingsbevestiging (22) kunnen een heggen-
schaar (17) of boomzaag (26) worden gemonteerd.
• Verwijder de beschermstoppen (59) op de verlengingsbevestiging
(22).
• Verwijder de beschermkap (58) van de steel van de snij-inrichting.
• Schuif de steel van de snij-inrichting in de huls van de verlengingsbe-
vestiging (22).
• Verdraai de steel lichtjes, totdat de vergrendelingspen (18 of 27) vast-
klikt.
• Draai nu de afsluitdop (25) vast.
De demontage van een snij-inrichting gebeurt in de omge-
keerde volgorde.
10.2 Breng de draagriem (35) aan (afb. 12-14)
Het benzine-combi-apparaat moet met de draagriem (35) worden ge-
bruikt.
• Breng de draagriem (35) aan (zie afb. 13 en 14).
• Stel de riemlengte zo in, dat de karabijnhaak (a) zich ca. een hand-
breedte onder de rechter heup bevindt.
• U kunt het benzine-combi-apparaat in verschillende posities, afhanke-
lijk van het aanbouwdeel en het vulpeil van de brandstoftank (8), aan
de draagriem (35) bevestigen.
• Hang het benzine-combi-apparaat met de karabijnhaak in een ge-
schikte positie in het draagoog (2).
• Laat het benzine-combi-apparaat uitpendelen.
Let op!
• Het snijgereedschap aan de motorzeis/gazontrimmer (12) mag bij de
normale werkhouding de grond niet raken.
• Bij gebruik van de heggenschaar (17) of de boomzaag (26) moet het
benzine-combi-apparaat horizontaal uitpendelen.
• Start het benzine-combi-apparaat niet terwijl dit aan de draagriem
is ingehangen! Hang het apparaat eerst met lopende motor met de
karabijnhaak (a) van de draagriem aan het draagoog (2).
Summary of Contents for PBK 4 B3
Page 5: ...12 13 35 14 b 16 17 18 900 00 20 450 19 62 63 15 60 61 7 push primer 7 times 19 2 16a 16 a...
Page 6: ...23 WIND CORD 26 25 16 65 66 67 68 c 67 27 12 69 21 6 70 22 72 71 73 28 74 17 24 65 67 75 29 26...
Page 106: ...100 3 2 5 3...
Page 107: ...101 2 3 5...
Page 108: ...102 5 3 2...
Page 109: ...103 2 3 5...
Page 110: ...104 5 3 2...
Page 111: ...105...
Page 114: ...108...
Page 115: ......
Page 136: ...18...
Page 138: ...20...
Page 139: ......