25
SERIE
CMDS
CMDS
CMDS
CMDS
CMDS
3.4 UITGANG LUIDSPREKERS
De ver mogensuit g a n g e n vo o r d e g e l u i d v e r s p r e i d e r s z i j n
beschikbaar op het klemmenbord [19]. Het is mogelijk een
geluidverspreiderinstallatie tot stand te brengen zowel met gebruik
van lage impedantiegeluidverspreiders als met geluidverspreiders
voorzien van lijnversterker. In beide gevallen mag de totale belasting
de versterker niet overbelasten: aanbevolen wordt daarom geen
geluidverspreiders of groepen geluidverspreiders aan te brengen met
een imedantie later dan de nominale impedantie van de contactbus
waarmee ze verbonden zijn. Gemengde geluidverspreiderinstallaties
(lage impedantie en bij constante spanning) worden ontraden.
3.4.1 LAGE IMPEDANTIESYSTEMEN
Bij toepassingen waar slechts weinigig luidsprekers vereist zijn, kan de
verbindingslijn verbonden worden tussen de gewone eindklem “0” en
een van de drie 4, 8 of 16 ohm contactbussen van het klemmenbord
[19]. De luidsprekerverbinden, serieel, parallel of gemengd, moeten een
impedantie opleveren die berekend is op de waarde van een van de
drie contactbussensto. In figuur 3.4.1 ziet u een voorbeeld van verbinding
met twee 8 ohm parallel verbonden luidsprekers.
3.4.1
SISTEMAS DE BAJA IMPEDANCIA
En aplicaciones que requieren pocos altavoces, la línea de conexión
puede tenderse entre el terminal común “0” y uno de los tres enchufes
de 4, 8 ó 16 ohm de la regleta [19]. La conexión de los altavoces (serial,
paralela o mista) debe suministrar una impedancia calculada igual a la
de uno de los tres enchufes. En la figura 3.4.1 se presenta un ejemplo de
conexión con dos altavoces de 8 ohm cada uno conectados en paralelo.
FUNCTIES EN VERBINDINGEN
FUNCIONES Y CONEXIONES
3
3.3 HULPINGANG EN CD
Met de phonocontactbussen “AUX” en “CD” [24] kunnen respectievelijk
een muziekbron van hoogniveau verbonden worden (bandopname-
apparaat, radio-ontvanger voor draadloze microfoons enz.) en een
compactdiscreproductie-apparaat. Met behulp van de niveauregelingen
[10] kan de amplitude van de bij deze twee ingangen behorende signalen
goed gedoseerd worden.
3.3 ENTRADA PARA AUXILIARES Y CD
A los enchufes phono “AUX” y “CD” [24] puede conectarse
respectivamente, una fuente musical de alto nivel (grabador de cinta,
radio-receptor para micrófonos inalámbricos, etc.) y un reproductor de
compact disc. Los controles de nivel [10] per miten regular
adecuadamente la amplitud de las señales de dichas entradas.
3.4 SALIDA ALTAVOCES
Las salidas de potencia para los difusores se encuentran en la regleta
[19]. Es posible realizar una instalación de difusión sonora utilizando
difusores de baja impedancia o difusores dotados con traslador de línea.
En ambos casos la carga total no debe recargar el amplificador: se
recomienda no aplicar difusores o grupos de difusores con impedancia
más baja que la impedancia nominal del enchufe al que están
conectados. Se aconseja no realizar instalaciones de difusión mixtos
(de baja impedancia y de tensión constante).
Fig. 3.4.1
Fig. 3.4.2
3.4.2
SISTEMAS DE TENSIÓN CONSTANTE
En caso de instalaciones con muchos difusores y/o con distancias largas
entre amplificadores y altavoces es preferible utilizar un sistema de
distribución de tensión constante (definido también como de alta
impedancia). En este tipo de instalación, todos los difusores, provistos
de transformadores de adaptación de impedancia, están conectados en
derivación de la línea (ver el ejemplo de la Fig. 3.4.2); esto facilita la
realización de la instalación y además permite que el resto de la
instalación continúe funcionando regularmente cuando un altavoz, por
cualquier motivo, se desconecta de la línea. Las tensiones constantes
disponibles a la salida del amplificador son de 70 y 100 V, con impedancia
nominal de 41 y 84 ohm respectivamente.
3.4.2 CONSTANTE SPANNINGSSYSTEMEN
Bij installaties met een groot aantal geluidverspreiders en/of zeer grote
afstand tussen versterkers en luidsprekers, is het beter een
verspreidingssysteem met constante spanning (ook wel hoge impedantie
genoemd) te gebruiken. Bij dit soort installatie zijn de geluidverspreiders,
voorzien van impedantie-aanpassingstransfor matoren, alle
shuntverbonden (zie voorbeeld van Fig. 3.4.2). Deze bijzonderheid
vergemakkelijkt de totstandbrenging van de installatie en indien een
luidspreker om de een of andere reden van de lijn los mocht raken,
werkt het overige deel van de installatie gewoon door. De in de
versterkeruitgang beschikbare constante spanningen liggen tussen de
70 en 100 V, met een nominale impedantie van respectievelijk 41 en
84 ohm.