87
h) Rijregelaar/ontvanger inschakelen, trimming instellen
Bij elk gebruik moet de nulstand van de trimregelaar voor de besturing en vooruit/
achteruitrijden gecontroleerd worden (zie hoofdstuk 8, positie
B
en
C
).
Houd het voertuig zo, dat de aandrijving vrij kan draaien. Ga niet met uw vingers in de
wielen of de rest van de aandrijving. Belemmer deze niet.
• Zet de aan/uit-schakelaar van het voertuig (zie hoofdstuk 9. f, positie “
1
”) in de stand “ON” (=
aan).
• U mag de hendel voor vooruit/achteruitrijden (
K
) en het draaiwieltje (
H
) voor de besturing
niet
bewegen (laat beide los).
Stel nu de trimregelaar voor vooruit/achteruitrijden (
C
) zo in, dat de wielen stilstaan en de motor
geen geluiden maakt.
Daarna moeten de bestuurbare voorwielen met de trimregelaar voor de besturing (
B
) ongeveer in
de middenpositie gebracht worden.
Een precieze instelling voor het rechtuitrijden kan later gedaan worden als het voertuig
rijdt.
• Plaats het voertuig nu voorzichtig op de grond.
i) Voertuig besturen
Bedien de hendel voor vooruit/achteruitrijden enkel heel voorzichtig als u nog niet
vertrouwd bent met de reacties van het voertuig op de commando´s.
Doe geen plotselinge snelle bewegingen met de hendel of het draaiwieltje voor de
besturing.
Bij de overgang van vooruit- naar achteruitrijden moet de hendel (
K
) kort in de middenpositie staan
(middenpositie = voertuig staat stil, motor maakt geen geluiden).
Dit is niet enkel om de aandrijving te beschermen, maar ook om de remfunctie mogelijk te maken:
¨
Directe overgang van vooruit- naar achteruitrijden = remfunctie
¨
Korte pauze tussen de overgang van vooruit- naar achteruitrijden = voertuig rijdt achteruit
De besturing van het voertuig is eigenlijk heel eenvoudig:
• Met het draaiwieltje (
H
) kunt u sturen. Net als bij een echte auto zorgt het draaien naar links voor
een bocht naar links en het draaien naar rechts voor een bocht naar rechts.
Eventueel moet de instelling van de servo reverse schakelaar (
G
) gecorrigeerd worden.
