72
Tip uit de praktijk:
De trimregelaar voor de stuurfunctie staat precies in het midden, wanneer bij wijze van test de servohendel
niet meer beweegt bij het indrukken van de reverse-schakelaar. Het stuurwiel moet daarbij in de
middenpositie blijven.
Als de stuuruitslag bij de werking van het model als te groot wordt ervaren, kan dit met behulp van de Dual Rate-
regelaar voor de stuurfunctie (zie afb. 2, pos. 9) worden verminderd. Wanneer u de Dual Rate-regelaar in de richting
van de wijzers van de klok naar rechts draait, wordt de stuuruitlag kleiner. Wordt de regelaar terug naar links gedraaid,
vergroot de stuuruitslag opnieuw. De instelling heeft invloed op beide zijden van de stuuruitslag.
b) Controleren van de rijfunctie
Wanneer u de bedienhendel voor de rijfunctie (zie
afb. 1, pos. 3) tot aan de aanslag in de richting
van de greep trekt, moet het model versnellen (zie
afb. 13, schets A).
Wordt de hendel naar voren gedrukt, moet het
model worden afgeremd, resp. omschakelen naar
achteruit rijden (zie afb. 13, schets B).
Als de aandrijving van uw model zich precies
tegenovergesteld gedraagt t.o.v. de in afb. 13
getoonde weergave, dan kunt u met behulp van
de reverse-schakelaar voor de rijdfunctie (zie afb.
2, pos. 6) de werkrichting van de bedienhendel
omschakelen.
Belangrijk!
Stel bij een model met verbrandingsmotor de stang voor de carburator- en remsturing zodanig in, dat de
gas-/remservo niet mechanisch wordt begrensd. De trimregelaar voor de rijdfunctie (zie afb. 2, positie 11)
moet hierbij in de middenpositie staan.
Bij een mdoel met een elektronische rijregelaar moeten de verschillende posities van de bedienhendel
voor de rijdfunctie (vooruit, stop, achteruit) desgevallend in de rijregelaar worden geprogrammeerd. Verdere
informatie hierover kunt u in de documenten over de rijregelaar vinden.
Nadat u de jiuste rijd- en stuurfunctie heeft gecontroleerd, resp. ingesteld, schakelt u eerst de ontvanger en vervolgens
de zender uit.
Het model is nu klaar voor de eerste proefrit.
Afb. 13