108
9. Onderhoud
Er moeten regelmatig onderhoudswerkzaamheden en functiecontroles gedaan worden. Deze zorgen voor een stoorvrije werking en lange rijprestaties.
Door de trillingen van de motor en schokken tijdens het rijden kunnen er onderdelen en schroefkoppelingen losraken.
Controleer daarom voor en na ELKE rit of alle schroeven vast zitten en draai deze indien nodig aan.
Controleer voor elk gebruik:
• Of de wielmoeren en alle schroefverbindingen nog stevig vastzitten.
• Als u de schroeven opnieuw plaatst, moet u deze met borglak beschermen.
• Of de servostuurhevel stevig op de servoas zit.
• De plaats en toestand van de brandstofslangen en het luchtfilter.
• De installatie van de kabels.
• Controleer ook de laadtoestand van de zender- en ontvangeraccu´s.
Reiniging
• Verwijder na het rijden stof en vuil van het volledige voertuig. Gebruik bv. perslucht en/of een speciale gasreiniger.
• Let vooral op de lagers. Verwijder af en toe de wielen en verwijder stof en vuil van de kogellagers.
• Na de reiniging moeten de onderdelen die bewegen opnieuw gesmeerd worden.
• Verwijder na het smeren van de lagers de eruit lopende olie of het vet omdat zich hier bijzonder goed stof kan vastzetten.
• Reinig ook de koelribben van de cilinder regelmatig met een tandenborstel om een optimale warmteafvoer te waarborgen.
Remmen
De remvoeringen en de remschijven verslijten mettertijd. Hierdoor vermindert het remeffect omdat de maximale remdruk op de dikte van nieuwe voeringen en
remschijven ingesteld werd.
Als u een vermindering van het remeffect vaststelt,
• moet u de remschijven controleren en
• eventueel de positie van de stelringen aan de remkoppelingsstang corrigeren.
Smeren
Alle bewegende en gelagerde delen moeten na elke reiniging en na elk gebruik met dunvloeibare smeerolie of spuitvet gesmeerd worden.
Brandstofsysteem en motor
• Er mogen geen verontreinigingen in de tank of de carburateur en in geen geval in de motor terechtkomen. Dergelijke verontreinigingen kunnen storingen van
de verbranding bij volgas of een slecht stationair draaien tot gevolg hebben. In het slechtste geval veroorzaakt een vuiltje tussen glijlagerbus en zuiger het
blokkeren van de zuiger.
• Monteer veiligheidshalve een brandstoffilter tussen de tank en de carburateur om eventuele zwevende stoffen uit de brandstof te filteren.
• Gebruik uitsluitend brandstof voor RC-Cars.
• Gebruik steeds verse brandstof en houd het deksel van de tank goed gesloten. Modelbrandstof absorbeert mettertijd vochtigheid uit de lucht. Deze vochtigheid
vermindert de prestaties van de brandstof en kan fouten bij het draaien van de motor en corrosie in de motor tot gevolg hebben.
• Ledig de tank als u het model meerdere dagen niet zult gebruiken. De vluchtige bestanddelen van de brandstof (nitromethaan en methanol) verdampen en
laten olie achter die zich kan afzetten, het mengsel kan verrijken en de leidingen kan verstoppen.
• Als u het rijden voor een dag stopzet, moet u de gloeiplug losschroeven en enkele druppels motorolie “After Run” (dunvloeibare smeerolie) in de cilinder doen.
Plaats de gloeiplug weer en draai het modelvoertuig enkele keren ondersteboven en heen en weer zodat de olie zich in de verbrandingsruimte kan verspreiden.
Op deze wijze wordt corrosie voorkomen.
• Bij langere rijpauzes (bv. voor de “overwintering”) moet u 2 - 3 druppels conserveringsolie (toebehoren) in de cilinder doen.
• Fixeer de brandstofslangen aan de aansluitnippels met dunne kabelbinders of speciale slangklemmen (toebehoren). De olie in de brandstof kan anders
ervoor zorgen dat de slangen wegglijden.
Summary of Contents for 23 68 22: RtR
Page 114: ...114 ...
Page 115: ...115 ...