89
g) Aansluiten van het rijaccu op de rijdregelaar
Zet de rijregelaar eerst uit. De in-/uitschakelaar (zie cirkel
in afbeelding rechts) moet daarvoor in de stand "OFF" (uit)
worden gezet. Controleer hiervoor het opschrift naast de
schuifschakelaar.
Controleer de instelling van de accutype (zie hoofdstuk 9.
c). Neem dan de zender in gebruik (zie hoofdstuk 9. d)
en 9. e)).
Denk eraan dat op de zender de trimming voor de stuur-
en rijfunctie telkens in de middelste stand moet worden
gebracht.
Om te vermijden dat de wielen plots beginnen te draaien en zodoende ook het voertuig begint te rijden (bijv.
als de trimming voor de aandrijving versteld is), moet u het modelvoertuig op een geschikte ondergrond
plaatsen (of een startbox), zodat de wielen bij een storing vrij kunnen draaien.
Steek uw hand niet in de aandrijving. Houd de wielen niet vast.
Sluit nu pas de rijaccu aan op de rijregelaar. Let daarbij op de juiste polariteit (plus/+ = rode kabel, min/- = zwarte
kabel). Gebruik bij het verbinden van de accustekker met de aansluiting van de rijregelaar geen geweld.
Let op dat de kabels niet in de aandrijving van het voertuig, resp. in de stuurmechaniek kunnen raken. Gebruik indien
nodig evt. kabelbinders om de kabels te fixeren.
h) Rijregelaar inschakelen
Schakel de rijregelaar in door de schuifschakelaar (zie afbeelding in hoofdstuk 9. g) in de stand "ON" te zetten. Wacht
dan een paar seconden (gas-/remhendel op de zender in de neutrale stand laten, niet bewegen) tot de rijregelaar zijn
zelftest afgesloten heeft.
Bij het inschakelen licht een rode LED op de rijregelaar eenmaal kort op. Vervolgens geeft de motor een
pieptoon weer (de pieptoon wordt door een korte aansturing van de motor door de rijregelaar opgewekt).
Als het zendersignaal wordt herkend en de gas-/remhendel op de zender bevindt zich in de neutrale stand,
dan licht de rode LED na een seconde nogmaals kort op en wordt een tweede pieptoon uitgegeven.
De rijregelaar is dan gebruiksklaar.
In geval van fout (wanneer de rijregelaar geen zendersignaal of geen correcte neutrale stand heeft herkend)
knippert de rode LED opnieuw. De rijregelaar kan niet in gebruik worden genomen.
Controleer nu de aandrijf- en stuurfuncties van het voertuig.
De LED op de rijregelaar dooft uit in de neutrale stand, resp. knippert rood bij vooruit en achteruit rijden. Bij vooruit
rijden en volgas licht de LED permanent rood op.
i) Carrosserie opzetten en bevestigen
Geleid het antennebuisje vanaf de onderzijde van de carrosserie door de overeenkomstige opening. Plaats de carros
-
serie op de houders en beveilig met de zekeringsclips.
Æ
ON OFF
Summary of Contents for 1400039
Page 102: ...102 ...
Page 103: ...103 ...