145
12. Binding-functie
Opdat de zender en ontvanger met elkaar functioneren, moeten deze door dezelfde digitale codering met elkaar
worden verbonden. In de leveringstoestand zijn zender en ontvanger op elkaar afgestemd en kunnen onmiddellijk
worden ingezet.
De vernieuwing van de bindingsinstelling is in de eerste plaats na een vervanging van de zender of ontvanger of voor
het verhelpen van storingen wenselijk.
Voor u de ontvanger met de zender kunt koppelen, controleert u of de zender in de juiste digitale codering (zie vorig
hoofdstuk) werkt.
Ga als volgt te werk om de binding-functie uit te voeren:
• Zender en ontvanger moeten zich in de onmiddellijke omgeving van elkaar (max. 50 cm) bevinden.
• Schakel de zender uit.
• Ontkoppel de eventueel aangesloten servo's van de ontvanger.
• Sluit de meegeleverde programmeerstekker aan de "BAT"-aansluiting van de ontvanger aan.
• De stroomverzorging van de ontvanger (ontvangeraccu of rijregelaar met BEC) wordt aan een willekeurige uitgang
van de ontvanger aangesloten.
• Schakel de ontvanger in. De LED in de ontvanger begint snel te knipperen.
• Druk de binding-toets (1) op de zender in en houdt
deze toets ingedrukt.
• Schakel bij een ingedrukte binding-toets de zender
met de aan-/uitschakelaar in. De LED-indicator in de
zender begint te flikkeren.
• Van zodra de LED in de ontvanger na een park secon
-
den langzaam knippert, is de synchroniseringsfase af-
gesloten.
• Laat de binding-toets op de zender los.
• Schakel de ontvanger en de zender uit en verwijder
de programmeerstekker.
• Sluit de servo's/regelaars opnieuw aan de ontvanger
aan.
• Controleer de functie van de installatie. Als de installa
-
tie niet correct functioneert, voert u de procedure altijd
opnieuw uit, resp. controleert u de digitale codering
van de zender.
Afbeelding 24
1