79
f) Voertuig besturen
Bedien de gas-/remhendel op de zender heel voorzichtig en rij in het begin niet te hard, tot u vertrouwd
bent met de reacties van het voertuig op de bediening. Maak geen snelle en schokkende bewegingen met
de bedieningselementen van de zender.
Vooruit- en achteruit rijden, stoppen
Als de hendel (
5
) voor de motorfunctie in de richting van
de greep beweegt, dan rijdt het voertuig vooruit.
Beweeg de hendel (
5
) van de greep weg, dan rijdt het
voertuig achteruit.
Laat de hendel (
5
) los, zodat deze in de middelste/neu-
trale positie staat waarna het voertuig blijft staan.
Naar links of rechts rijden
Als tijdens de rit het stuurwiel (
1
) voor de stuurfunctie
naar rechts wordt gedraaid, dan rijdt het voertuig naar
rechts.
Draait u het stuurwiel (
1
) tijdens de rit naar links, dan rijdt
het voertuig naar links.
Laat het stuurwiel (
1
) in de middelste/neutrale stand, dan
rijdt het voertuig rechtuit.
Rechtuit rijden instellen
Als het voertuig bij de middelste stand van het stuurwiel (
1
) niet
rechtuit rijdt, maar naar links of rechts, dan kan het rechtuit rijden
worden ingesteld.
Hierover vindt u op de onderkant van het voertuig een kleine hen-
del (zie cirkel op de afbeelding rechts).
Verdraai deze in kleine stappen, zodat het voertuig nagenoeg
rechtuit rijdt.
Kleine afwijkingen van het rechtuit rijden zijn door toleranties in de chassismechanisme echter normaal;
bovendien wordt het rechtuit rijden van lichte oneffenheden op het wegdek beïnvloed.