Nederlands
Nederlands
Het model is uitgerust met een automatische assistentiefunctie voor hoogtecontrole, die
het vergemakkelijkt om snel te leren het model te besturen. De assistentiefunctie is een
sensor die luchtdrukverschillen per ca. 10 centimeter hoogte kan meten en de quadcop-
ter aan de hand daarvan op een bepaalde hoogte houdt. Zo kunt u zich de eerste keren
concentreren op het voor-/achteruit en zijwaarts vliegen.
Let op:
door externe invloeden kan het voorkomen dat de druk binnenin het model
verandert, waardoor het model vanzelf langzaam stijgt of daalt. Dit is geen defect. In
dit geval is het voldoende om kort tegen te sturen met de regelaar voor liftkracht en
draaiing
2A
.
Opmerking:
Voor een rustig vlieggedrag van het model hoeven de regelaars maar mini-
maal te worden bewogen! De richtingsindicaties hebben betrekking op de vliegrichting
terwijl het model van achteren wordt gezien. Als het model naar de piloot toe vliegt,
moet in de betreffende tegenovergestelde richting worden gestuurd.
Schakel het model in zoals bij punt 5 en start de rotoren door de regelaars
2A
en
2B
naar beneden en naar buiten te drukken.
7A
Beweeg de liftkracht-/draaiingsregelaar
(2A)
voorzichtig naar voren om op te stijgen
of hoger te gaan vliegen.
7B
Beweeg de regelaar voor liftkracht/draaien
(2A)
naar achteren om te landen of
lager te gaan vliegen.
7C
Beweeg de regelaar voor voor- en achteruit en zijwaarts vliegen
(2B)
voorzichtig
naar voren om vooruit te vliegen.
7D
Trek de regelaar voor voor- en achteruit en zijwaarts vliegen
(2B)
voorzichtig naar
achteren om achteruit te vliegen.
7E
Beweeg de regelaar voor voor- en achteruit en zijwaarts vliegen
(2B)
voorzichtig
naar links om naar links te vliegen.
7F
Beweeg de regelaar voor voor- en achteruit en zijwaarts vliegen
(2B)
voorzichtig
naar rechts om naar rechts te vliegen.
7G
Beweeg de liftkracht-/draaiingsregelaar
(2A)
naar links om het model linksom te laten
draaien.
7H
Beweeg de liftkracht-/draaiingsregelaar
(2A)
naar rechts om het model rechtsom
te laten draaien.
7I
Als u loodrecht en kort (ca. 0,3 seconden) op regelaar
2A
drukt, wordt Headless Mode
7 BESTURING
6C Als het model vanzelf snel of langzaam naar voren of naar achteren
beweegt ...
drukt u de trimregelaar voor vooruit/achteruit vliegen
(2D)
een aantal maal in de
tegenovergestelde richting.
6 TRIMMEN VAN DE BESTURING
6B Als het model vanzelf snel of langzaam om zijn as draait ...
drukt u de trimknop voor draaien
(2C)
in de tegenovergestelde richting in.
6A Als het model vanzelf snel of langzaam naar links of rechts beweegt ...
drukt u de trimregelaar voor zijwaarts vliegen
(2E)
een aantal maal in de tegenovergestelde
richting.
Voor een goed vlieggedrag van het model is het noodzakelijk dat de besturing juist is
getrimd. Het afstellen van de trim is eenvoudig, maar er is wel wat geduld en gevoel
voor vereist. Neem de volgende aanwijzingen in acht: Beweeg de liftkrachtregelaar
voorzichtig naar boven en laat de helikopter opstijgen tot een hoogte van 0,5 à 1 meter.
geactiveerd.
Met de Headless Mode worden beginnende vliegers ondersteund,
doordat de quadrocopter altijd in de richting vliegt waarin wordt gestuurd met de
regelaar voor vooruit/achteruit en zijwaarts vliegen
(2B)
, ongeacht de draaiing die
het toestel heeft ten opzichte van de piloot. Een voorbeeld: als het model 180°
gedraaid is en u het naar u toe wilt laten vliegen, moet u voor uw gevoel achteruit
vliegen en links en rechts omwisselen. Als de Headless Mode is geactiveerd, is dat
niet meer nodig, omdat de interne processor de stuurrichtingen steeds automatisch
omrekent. Door nogmaals op de knop
2A
te drukken, wordt de Headless Mode
weer gedeactiveerd.
Let op:
Telkens bij het inschakelen registreert het model uw oriëntatie. Dat betekent,
dat u zich vervolgens bij het sturen niet mag draaien, omdat u dan in een andere
stand komt ten opzichte van het model. Als u van positie bent veranderd en de
Headless Mode toch wilt gebruiken – of als de stuurrichting niet meer klopt door een
botsing – moet het model opnieuw worden opgestart.
ACCUTOESTAND:
• Wanneer de aandrijving van het model minder krachtig begint te worden, is de accu bijna
leeg. Land op tijd om te voorkomen dat het model neerstort.
7J
Als u loodrecht en lang (ca. 2 seconden) op regelaar
2A
drukt, wordt de flipfunctie geac-
tiveerd. Bij de volgende beweging van stuurregelaar
2B
maakt het model een flip van
360° in de overeenkomstige richting. Zorg er hierbij voor dat het model op een
veiligheidshoogte van ongeveer 2 meter vliegt en een voldoende opgeladen accu heeft.
7K
Als u loodrecht, kort op regelaar
2B
drukt, wordt het tweede snelheidsniveau geac-
tiveerd. De zender piept tweemaal kort als bevestiging. Als u nogmaals op de knop
drukt, wordt teruggeschakeld naar het eerste snelheidsniveau.
• Zet het model altijd op een vlakke ondergrond. Een schuin vlak kan het startgedrag
van het model onder bepaalde omstandigheden negatief beïnvloeden.
• Beweeg de regelaars altijd langzaam en met gevoel.
• Houd het model altijd in het oog, kijk niet naar de zender!
• Beweeg de liftkrachtregelaar weer een beetje naar beneden zodra het model
loskomt van de grond. Pas de liftkrachtregelaar aan om de vlieghoogte te handhaven.
• Beweeg de liftkrachtregelaar iets naar boven als het model teveel daalt.
• Beweeg de liftkrachtregelaar weer iets naar beneden als het model teveel stijgt.
• Het is vaak al genoeg om de richtingsregelaar een heel klein beetje in de gewenste
richting te tikken om een bocht te maken. De eerste keren dat met het model wordt
gevlogen, heeft men meestal de neiging de regelaars te heftig te bedienen. Beweeg
de regelaars altijd langzaam en voorzichtig, in geen geval snel en schokkerig.
• Beginners kunnen na het afstellen van de trim het best eerst de beheersing van de
liftkrachtregelaar oefenen.
Het model hoeft aanvankelijk niet per se rechtuit te vliegen. Het is beter om eerst te
proberen een constante hoogte van ongeveer een meter boven de grond te handhaven
door de liftkrachtregelaar steeds kortstondig aan te raken. Oefen daarna pas met het
naar links en rechts sturen van het model.
AANWIJZINGEN VOOR VEILIG VLIEGEN
ALGEMENE VLIEGTIPS:
8 DE PROPELLERS VERVANGEN
Als de rotorbladen van het model beschadigd raken, moeten deze vervangen
worden. Ga als volgt te werk:
8A
Let bij het monteren op de correcte plaatsing van de rotoren.
8B
Gebruik de meegeleverde rotortrekker om de rotoren naar boven toe los te trekken.
8C
Druk de nieuwe rotor weer voorzichtig vast op de motoras.
36
37