3399
16
NL
6.
DEFECTEN / OPLOSSINGEN
Hieronder vindt u een lijst met mogelijke defecten en oplossingen. Alle problemen geven aanleiding tot een ab-
normale werking van de brander. Een probleem geeft in de meeste gevallen aanleiding tot een abnormale wer-
king van de brander; dus gaat het lampje branden van de ontgrendelingsknop van de controle- en
bedieningsdoos (4, fig. 1, blz. 2). Als dat lampje brandt, kan de brander opnieuw worden opgestart door een
eenvoudige druk op de knop. Is er een normale ontsteking dan kan deze onverwachte branderstop toegeschre-
ven worden aan een occasioneel probleem. Indien de brander daarentegen opnieuw in veiligheid gaat (vergren-
delt), gelieve de hieronder opgenomen tabel te raadplegen.
6.1
ONTSTEKINGSPROBLEMEN
6.2
STORINGEN IN DE WERKING
DEFECTEN
MOGELIJKE OORZAKEN
OPLOSSINGEN
De brander ontsteekt
niet bij de sluiting van
de limietthermostaat.
Geen elektrische voeding
Check de spanning aan het klemmenbord
L1 - N van de 7-polige mannelijke stekker.
Check de zekeringen.
Controleer of de veiligheidsthermostaat niet
vergrendeld is.
Stopcontact brug “P” ontbreekt / zit los.
Voer de correcte aansluiting uit.
Voorverwarmer of thermostaten kapot.
Vervangen.
De aansluitingen van de elektronische con-
troledoos zijn niet correct.
Controleer en verbind alle aansluitingen goed.
De brander vergren-
delt voor of tijdens de
voorventilatie.
De vlamdetector detecteert vreemd licht.
Verwijder de lichtbron.
De brander doorloopt
de fases van voorventi-
latie en ontsteking nor-
maal maar gaat in
veiligheid (vergren-
delt) na
ongeveer
5
sec.
De vlamdetector is vuil.
Reinigen.
De vlamdetector is defect.
Vervangen.
De vlam haakt af of wordt niet gevormd.
Druk en debiet van de brandstof checken.
Luchtdebiet checken.
Verstuiver vervangen.
Bobijn van de elektromagneet checken.
De brander start maar
met een vertraagde
ontsteking.
Ontstekingselektroden slecht geplaatst.
Regelen zoals opgegeven in deze
handleiding.
Te sterk luchtdebiet.
Regelen zoals opgegeven in deze
handleiding.
Verstuiver vuil of beschadigd.
Vervangen.
Gele vlam.
Verstuiver vuil of versleten.
Vervangen.
Verkeerd luchtdebiet.
Luchtdebiet regelen.
Pompdruk niet goed ingesteld.
Druk en debiet van de brandstof controleren
en regelen volgens hetgeen in deze handlei-
ding vermeld is.
Luchtopening verstopt.
Reinigen.
Afvoercircuit rookgassen verstopt.
Reinigen.
DEFECTEN
MOGELIJKE OORZAKEN
OPLOSSINGEN
De brander vergren-
delt tijdens de werking.
De vlam dooft 4 maal.
De vlamdetector reinigen of vervangen.
Vuile of versleten verstuiver vervangen.
De brander gaat niet uit.
De efficiëntie van de vlamdetector controle-
ren.
Zuigertje van de drukregelaar controleren.
Afsluitkraan van de pomp controleren.