door op de UP of DOWN toets te drukken,
druk ENTER en selecteer de functiewaarden
voor tijd, afstand, calorieën, leeftijd enz.
Wanneer de functiewaarde wordt ingegeven
knippert deze. Druk op UP of DOWN om de
waarde aan te passen en druk ENTER om de
waarde vast te leggen. De volgende in te
voeren parameter wordt automatisch gese-
lecteerd. Wanneer alle waardes zijn ingege-
ven, druk op ST/SP en plaats uw handpalmen
op de polsslagsensoren om de workout te
beginnen. Het niveau van de workout wordt
door de computer automatisch bijgesteld,
afhankelijk van uw huidige hartslag. U kunt
op UP of DOWN drukken om het niveau van
de workout te wijzigen tijdens de workout.
Opmerking: De computer verhoogt het ni-
veau van de workout elke 20 seconden als de
huidige hartslag minder is dan de H.R.C. De
computer verlaagt het niveau van de work-
out elke 20 seconden als de huidige hartslag
hoger is dan de H.R.C.
Let op: de computer geeft een piep wanneer
één van de parameters het niveau 0 bereikt.
De computer stopt dan automatisch. Druk op
de ST/SP toets om door te gaan.
GEBRUIKERS PROGRAMMA:
U kunt op de computer een eigen profiel
voor toekomstige workouts instellen.
Selecteer USER PROGRAM (U1 of U2) door
op de UP of DOWN toets te drukken, druk
ENTER en selecteer de functiewaarden voor
tijd, afstand, calorieën, leeftijd enz. Wanneer
de functiewaarde wordt ingegeven knippert
deze. Druk op UP of DOWN om de waarde
aan te passen en druk ENTER om de waarde
vast te leggen. De volgende in te voeren pa-
rameter wordt automatisch geselecteerd. Na-
dat alle waardes zijn ingegeven, drukt u op
de ENTER toets. De eerste workout knippert.
Druk vervolgens op de UP of DOWN toets om
het niveau van de workout in te stellen. Druk
op ENTER om te bevestigen. Vervolgens kunt
u de tweede workout ingeven. Herhaal dit tot
u alle 10 workouts heeft geprogrammeerd.
Druk op ST/SP om de workout te beginnen.
Met de UP of DOWN toetsen wijzigt u het
niveau van de workout tijdens de workout.
Let op: de computer geeft een piep wanneer
één van de parameters het niveau 0 bereikt.
De computer stopt dan automatisch. Druk op
de ST/SP toets om door te gaan.
Onderhoud:
Controleer geregeld of alle bouten en moe-
ren goed zijn aangedraaid en of alle draaien-
de onderdelen vrij kunnen bewegen.
Reinig het apparaat met een zachte doek
en een oplossing van water en zachte zeep.
Gebruik geen oplossingmiddelen.
Probleemoplossing:
Het apparaat is instabiel:
De vloer is niet vlak of er bevindt zich een
voorwerp onder een van de stabilisatoren.
Plaats het apparaat op een vlakke vloer.
Verwijder het voorwerp.
De afsluitdoppen op de achterstabilisator zijn
niet waterpas gesteld tijdens de montage.
Stel ze alsnog waterpas.
Het apparaat maakt veel lawaai:
De onderdelen zijn niet goed aangedraaid.
Verwijder de afsluitdoppen en draai alle bou-
ten en moeren aan. Plaats de doppen terug.
Geen weerstand tijdens de training:
De interval van de magnetische weerstand
loopt op. Verwijder de afdekkappen en stel
de weerstand in. Doe dit ook bij een onjuiste
weerstandsregeling.
Wanneer de riem slipt verwijdert u de afdek-
kappen en stelt u de riem in. In het geval dat
de lagers defect zijn, dient u deze te (laten)
vervangen.
N
L