NEDERLANDS
40
deze het pomplichaam (1) raken en deze dan nog één slag verder met de klok mee aandraaien om de juiste afstand tussen de
rotor (4) en het zuigerdeksel (35) te herstellen. De drie TCEI M8 schroeven (93) weer aanschroeven.
11.
VERANDERINGEN EN RESERVE-ONDERDELEN
Alle niet vooraf geautoriseerde wÿzigingen ontheffen de fabrikant van iedere
verantwoordelijkheid. Alle in de reparaties gebruikte reserve-onderdelen moeten originele
zijn en alle onderdelen moeten door de fabrikant goedgekeurd worden, zodat de hoogste
veiligheid van de machines en de installatie, waar deze op gemonteerd kunnen worden,
gegarandeerd kan worden.
12.
STORING ZOEKEN EN OPLOSSEN
(ook het bij het bestelde schakelbord geleverde instructieboekje raadplegen)
STORINGEN
CONTROLES (mogelijke oorzaken)
OPLOSSINGEN
1. De motor start niet en
maakt geen geluid.
A. Controleren of de motor onder stroom staat.
B. De magnetothermische schakelaar van het
paneel of de automatische
differentiaalschakelaar van het verdeelbord
zijn aangeslagen.
C. De contactpunten van de drijver(s) (indien
voorzien) controleren, en of deze vrij
bewe(e)g(t/en).
B. De isoleringen controleren: van de kabels
van de electropomp, van de electropomp
zelf of van de vlotters. De binnen het
paneel aangebrachte magnetothermische
schakelaar of de differentiële op het
verdeelbord opnieuw instellen.
C.
De vlotter(s) vervangen als deze
onderbroken is/zijn; de vlotters(s) van
mogelijke obstakels bevrijden.
2. De motor slaat niet aan,
maar maakt geluid.
A.
Zich ervan overtuigen dat de
voedingsspanning met die van het plaatje
overeenkomt.
B. Controleren of de aansluitingen op de juiste
manier zijn uitgevoerd.
C. De aanwezigheid van alle fases controleren
(voor de driefasige versies).
D. De rotoras is geblokkeerd.
B. Eventuele fouten herstellen, nadat men de
stroom weggenomen heeft.
C. In geval er één mankeert, de mankerende
fase herstellen.
D. De mogelijke obstakels van de pomp of van
de motor opsporen. Het obstakel
verwijderen.
3. De motor draait met
moeite.
A. De spanning controleren, die onvoldoende
zou kunnen zijn.
B. Mogelijk aanlopen van bewegende en vaste
onderdelen controleren.
B. De oorzaak van het aanlopen wegnemen.
4. De pomp verpompt
geen water.
A. De zuigopening (rooster, fijnhakker, enz.)
of de afvoerbuizen zijn verstopt.
B. De rotor is versleten of geblokkeerd.
C. De vereiste pershoogte is hoger dan de
kenmerken van de pomp.
A. De verstoppingen verwijderen.
B.
De rotor vervangen of het obstakel
verwijderen.
C.
De leidingsverliezen zoveel mogelijk
trachten de elimineren.
5. De
pomp
geeft
onvoldoende
waterverplaatsing.
A. Controleren of de aanzuiging of de
afvoerbuis vrij van obstakels zijn.
B. Bij driefasigepompen de juiste draairichting
controleren.
C.
Controleren of de diameter van de
afvoerbuis groot genoeg is.
A. Eventuele obstakels verwijderen.
B. De voedingsdraden omwisselen (vóór het
eventuele electrische bedieningspaneel),
nadat men de stroom weggenomen heeft.
C. De afvoerbuis eventueel door één met een
grotere diameter vervangen.
Summary of Contents for DRENAG 1000-1200
Page 95: ...65 2 A B C D B C D 3 A B B 4 A B C A B C 5 A B C A B C...
Page 120: ...90 4 A B C A B C A A B C A B C...
Page 133: ...103 GRINDER...