63
77-318 / 77-319
Toepassingen
Oploodstraal / Puntoverdracht
• Bepaal 2 referentiepunten die waterpas moeten zijn.
• De neerwaartse laserstraal of de opwaartse laserstraal
gelijkrichten met een vastgesteld referentiepunt.
• De tegengestelde laserstralen worden geprojecteerd op
een punt dat loodrecht is.
• Het gewenste object zodanig opstellen dat de laserstraal
gelijkgericht is met het tweede referentiepunt dat loodrecht
moet zijn met het vastgestelde referentiepunt.
Horizontaal / Puntoverdracht
• Gebruik de voorste laserstraal om referentiepunt naar het
gewenste object te stralen
• Bepaal 2 referentiespunten die waterpas moeten zijn.
• Richt de voorste straal op een vastgesteld referentiepunt.
• Gebruik een statief of ander stationair voorwerp en roteer
het laserapparaat om de voorste straal op een nieuwe
locatie te projecteren.
• De nieuwe locatie zal waterpas zijn met het eerste punt.
• Positioneer het gewenste object om deze uit te lijnen met
het laserpunt.
(alleen SLP5):
• Gebruik de horizontale laserstraal om het horizontale
referentievlak te bepalen.
• Positioneer de gewenste object(en) zodanig dat ze
gelijkgericht zijn met het horizontale referentievlak om te
verzekeren dat de object(en) waterpas staan.
Handmatige modus
(zie afbeeldingen
H
en
L
)
• Schakelt de zelfnivellerende functie uit en maakt het
mogelijk een vaste laserstraal in elke gewenste richting
te projecteren.
Nauwkeurigheidscontrole
en kalibratie
OPMERKING:
• De lasermeters zijn op de fabriek verzegeld en gekalibreerd
op de gespecifi ceerde nauwkeurigheid.
• Het wordt echter aanbevolen de kalibratie te controleren
voor u het toestel in gebruik neemt. Daarna de kalibratie
periodiek herhalen.
• De lasermeter moet regelmatig gecontroleerd worden op
nauwkeurigheid, vooral voor precisiemetingen.
• Transportvergrendeling moet ontgrendeld zijn
om zelfnivellering mogelijk te maken en de
nauwkeurigheid te controleren.
Opwaartse en neerwaartse
nauwkeurigheid van laserstraal
(Zie fi guur
M
)
•
M
1
Plaats het laserapparaat zoals in de afbeelding is
getoond met de laser aan. Meet afstanden D
1
en D
2
.
Markeer punten P
1
en P
2
.
•
M
2
Roteer het laserapparaat 180° terwijl dezelfde
afstand wordt bewaard tussen D1 en D
2
. De neerwaartse
laserstraal gelijkrichten met punt P
2
. Markeer punt P
3
.
•
M
3
Meet afstand D
3
tussen punten P
3
en P
1
.
• Bereken de maximale toelaatbare offset afstand en
vergelijk met D
3
.
• Als
D
3
niet minder dan of gelijk is aan de berekende
maximale offset afstand, dan moet het apparaat aan
de Stanley-distributeur geretourneerd worden for
kalibratie.
Maximale offset afstand (SLP3):
= (D
1
m x 0,8 mm
m ) + (D
2
m x 0,8 mm
m )
Maximum
= (D
1
ft x 0,0096 in
ft ) + (D
2
ft x 0,0096 in
ft )
Maximale offset afstand (SLP5):
= (D
1
m x 0,4 mm
m ) + (D
2
m x 0,8 mm
m )
Maximum
= (D
1
ft x 0,0048 in
ft ) + (D
2
ft x 0,0096 in
ft )
Vergelijk: (Zie afbeelding
M
3
)
D
3
≤ Maximum
Voorbeeld (met de SLP3):
• D
1
= 3 m, D
2
= 1 m, D
3
= 1,5 m
• (3 m x 0,8
mm
m
) + (1 m x 0,8
mm
m
) = 3,4 mm
(maximum offset afstand)
• 1,5 mm ≤ 3,4 mm
(TRUE, apparaat is binnen
toleratie)
Summary of Contents for SLP3
Page 2: ...2 77 318 77 319 A B C SLP3 B1 SLP5 B2 1 4 5 6 2 3 1 7 8 9 10 11 12 13 ...
Page 3: ...3 77 318 77 319 14 E 15 D 3 6 13 F 7 16 ...
Page 4: ...4 77 318 77 319 H H1 H2 11 G G1 G2 360 ...
Page 5: ...5 77 318 77 319 J SLP3 SLP5 SLP5 SLP5 K L ...
Page 6: ...6 77 318 77 319 D1 D2 P1 P2 D3 P3 P1 D1 D2 P1 P2 P3 M M1 M2 M3 ...
Page 19: ...19 77 318 77 319 Notes ...
Page 27: ...27 77 318 77 319 Hinweise ...
Page 35: ...35 77 318 77 319 Remarques ...
Page 43: ...43 77 318 77 319 Note ...
Page 51: ...51 77 318 77 319 Notas ...
Page 59: ...59 77 318 77 319 Notas ...
Page 67: ...67 77 318 77 319 Opmerkingen ...
Page 75: ...75 77 318 77 319 Opmerkingen ...
Page 83: ...83 77 318 77 319 Anmärkningar ...
Page 91: ...91 77 318 77 319 Huomautukset ...
Page 99: ...99 77 318 77 319 Notat ...
Page 179: ...179 77 318 77 319 Märkused ...