Ōō
ZH<ŝŌTVB.eB
qqqĪZ`.<é<`VHCĪHB
.CZ`<<`.
.CZ`<<`.
9. Installatie
De installatie, de ingebruikname, het onderhoud en de reparatie
mogen alleen worden uitgevoerd door een vakman.
Hou rekening met de omgevalpreventievoorschriften.
Instructie
Om hydraulische redenen mogen niet meer dan vijf
collectoren in serie worden geschakeld. Als meerdere
collectorreeksen worden gemonteerd, moeten ze parallel
worden geschakeld
.
Instructie
Als meer dan 30 collectoren worden samengevoegd tot
een hydraulische groep, vervalt de modelvergunning.
Grotere installaties moeten individueel worden aanvaard.
Instructie
Commerciële installaties waarvan de niet-vergrendelbare
inhoud meer dan 10 liter en niet meer dan 50 liter
bedraagt, moeten worden aangegeven bij de bevoegde
instanties.
Apparatuur- en milieuschade
Gebruik voor het vullen van de zonne-installatie
uitsluitend de warmtedragervloeistof die vermeld is in
de tabel "Technische gegevens", teneinde de bescherming
tegen vorst en corrosie te verzekeren.
9.1 Voorbereidingen
De buisdoorvoeren naar het inwendige van het gebouw moeten
door derden worden gerealiseerd.
9.2 Buisinstallatie
Gebruik voor de installatie van de aanvoer- en retourleidingen
koperbuizen, buizen uit roestvrij staal of gegolfde slangen
uit roestvrij staal. Bij een installatie tot vier collectoren is een
buisdiameter Ø 18 x 1,0 aan te bevelen.
Bij pannendaken met grote dakneiging zijn ventilatiepannen als
dakdoorvoer aan te bevelen.
Bij platte en gegolfde daken met geringe dakneiging is het aan te
bevelen de buis door een buitenmuur te installeren.
Vermijd dat u buizen moet afzagen, zodat er geen spanen in de
installatie terechtkomen. Om buizen zonder spanen te snijden,
dient u een pijpsnijder te gebruiken.
9.2.1 Gesoldeerde
leidingen
Gesoldeerde leidingen moeten hard worden gesoldeerd. Gebruik
soldeer overeenkomstig EN 1044: CP105 en CP203. Gebruik
deze soldeermiddelen zonder vloeimiddel. Enkel roodkoper-
en messingfittingen moeten met vloeimiddel F-SH-1 volgens
EN 1045 worden gesoldeerd. Andere soorten soldeer zouden de
corrosieweerstand negatief beïnvloeden.
9.2.2 Andere
leidingen
Voorzie alle leidingen die worden gerealiseerd met
klemringschroefkoppelingen, persfittingen en gegolfde slangen,
van geschikte dichtingsmiddelen. De dichtingen moeten bestand
zijn tegen glycol en tegen temperaturen tot 180 °C.
Apparatuur- en milieuschade
De isolatie mag pas worden aangebracht als de
dichtheidscontrole uitgevoerd is.
9.3 Ontluchters
Plaats op de hoge punten van de installatie een afsluitbare
manuele ontluchtingskraan of plaats een ontluchtingsleiding
naar een manuele ontluchtingskraan. In de buurt van de collector
geïnstalleerde automatische snelontluchters moeten met een
afsluitklep van het systeem worden gescheiden.
9.4 Veiligheidsklep
Apparatuur- en milieuschade
In de buis tussen de collectoren en de veiligheidsklep
mogen geen afsluitorganen zitten.
De afvoer van de veiligheidsklep moet uitmonden in een tank die
de volledige inhoud van de installatie kan opnemen. Bij kleine
installaties volstaat hiervoor de leeggemaakte warmtedragerbus.
9.5 Leegmaakinrichting
f
Plaats een leegmaakinrichting op het diepste punt van de
zonne-installatie.