NEDERLANDS
69
Krypton F
Rev.1.0
4.0 Gebruik
Inklappen
Verwijder het zitkussen uit de rolstoel en klap de voetenplank of -steunen
omhoog. Pak de sling in het midden vanaf de achterkant, of de stangen van de
zitting (Fig. 4.1), en trek de sling of de stangen omhoog, totdat de vouwbeugel
op zijn plaats klikt (Fig. 4.2).
Transport
Om de stoel te verplaatsen, tilt u de opgevouwen stoel op door hem aan de
voorkant van het kruisframe en de duwhandvatten vast te houden.
Uitklappen
Duw de ontgrendelingshendel van de vouwbeugel (Fig. 4.3) naar beneden en
duw beide framehelften uit elkaar. Druk vervolgens op de stang van de zitting
(zie afbeelding). Uw rolstoel is dan uitgeklapt. Klik de zitbuizen in hun positie in
het zadel van de zitting. Dat gaat makkelijker als u de rolstoel wat opzij kantelt.
Zo haalt u namelijk het gewicht weg van één van de achterwielen.
Zorg ervoor
dat uw vingers niet tussen de gekruiste buizen raken.
Plaats het kussen
van de zitting. (Fig. 4.4).
Zelf in uw rolstoel stappen
(Fig. 4.5)
• Duw de rolstoel tegen een muur of een stevig meubelstuk;
• Gebruik van de wielvergrendeling;
• Klap de voetsteunen omhoog;
• De gebruiker kan zich in de rolstoel laten zakken;
• Vouw de voetsteunen terug naar beneden en plaats uw voeten voor de
kuitband.
Zelf uit uw rolstoel stappen
(Fig. 4.6)
• Gebruik van de wielvergrendeling;
• Klap de voetplaten omhoog.
• Steun vervolgens met één hand op de armleuning en buig iets naar voren
om het lichaamsgewicht naar de voorkant van de stoel te brengen. Zet beide
voeten stevig op de grond, de ene voet achter de ander, en duw uzelf omhoog
naar een opwaartse positie.
WAARSCHUWING!
• Ga tijdens een transfer in of uit de rolstoel niet op de voetsteunen staan. Als
u op de voetsteunen gaat staan, ontstaat het risico dat de rolstoel naar voren
kantelt.
• Zorg ervoor dat uw voeten tijdens een transfer in of uit de rolstoel stevig op de
grond staan.
• Controleer altijd of de rolstoel op de rem staat tijdens een transfer in of uit de
rolstoel.
Fig. 4.1
Fig. 4.6
Fig. 4.5
Fig. 4.4
Fig. 4.3
Fig. 4.2