LABPS23023
V. 04 – 18/08/2016
9
©Velleman nv
C.C.-controleschakelaar [4] en [5] in de min.-stand. Kortsluit de positieve en negatieve uitgangspolen.
Bijgevolg moet de gebruiker de stand van C.C.-controleschakelaar [4] en [20] zodanig aanpassen dat de
uitgangsstroomsterkte overeenkomt met de vereiste stroomsterktebegrenzing.
6.2
De twee instelbare uitgangen in serie schakelen
Zet schakelaar [11] in de ON-stand en laat schakelaar [12] in de OFF-stand. Wanneer de gebruiker de
uitgangsspanning van de master [21] aanpast, neemt ook de slave-uitgang deze spanning over. De max.-
uitgangsspanning is 60V [spanning tussen de polen van [8] en [15]].
Zorg ervoor dat de negatieve polen van zowel de master- als slave-uitgang verbonden zijn met het "GND"-
aansluitpunt [aarding]. In dit geval moet de gebruiker het apparaat loskoppelen om kortsluiting te
voorkomen wanneer de twee uitgangen in serie geschakeld zijn.
Wanneer de twee uitgangen in serie geschakeld zijn, wordt de uitgangsspanning gecontroleerd door de
master-uitgang. De stroominstellingen van de twee uitgangen werken echter nog steeds los van elkaar.
Daarom moet de gebruiker de stand van de C.C.-controleschakelaar [4]nagaan. Het voltage van de slave-
uitgang is niet identiek aan het voltage van de master indien bvb. de C.C.-controleschakelaar [4] op de
minimumstand staat of als de stroomwaarde van de slave-uitgang het stroombegrenzingspunt overschrijdt.
Bijgevolg moet de C.C.-controleschakelaar [4] in de maximumstand geschakeld zijn wanneer de twee
instelbare uitgangen in serie verbonden zijn.
Gebruik geschikte testdraden om de negatieve pool van de master-uitgang te kortsluiten met de positieve
aansluitklem van de slave-uitgang indien de twee instelbare uitgangen in serie geschakeld zijn. Indien dit
niet gebeurt, zal de stroom doorheen de kortgesloten schakelaar lopen daar de negatieve pool van de
master-uitgang kortgesloten is door schakelaar [11]. Dit zal de betrouwbaarheid van het apparaat
beïnvloeden.
6.3
Twee instelbare uitgangen in parallelschakeling gebruiken
Zet zowel schakelaar [11] als [12] in de ON-stand. De 2 instelbare uitgangen staan nu in parallel
geschakeld. Stel de C.V. van de master-uitgang in met de controleschakelaar [21]. Het voltage van de
master en slave blijven identiek aan elkaar en de C.C.-indicator [6] van de slave zal oplichten.
De C.C.-controleschakelaar [4] van de slave-uitgang werkt niet wanneer de twee instelbare uitgangen in
parallel geschakeld zijn. Vervolgens moet de operator de C.C.-schakelaar [20] van de master-uitgang
gebruiken wanneer een van de instelbare uitgangen gebruikt wordt als constante stroombron. De
uitgangsstroomwaarden van de master- en slave-uitgangen zijn identiek aan elkaar en worden nu door [20]
gecontroleerd.
Gebruik testdraden om de twee positieve en negatieve polen van de master- en slave-uitgangen te
verbinden wanneer de twee instelbare uitgangen in parallel geschakeld zijn. Dit is noodzakelijk om een
betrouwbare verbinding te waarborgen tussen de lading en twee uitgangen die in parallel geschakeld staan.
Indien de stroomwaarden van de twee uitgangen niet identiek zijn, kan dit erop wijzen dat de lading op
slechts 1 uitgangspool aangesloten is. Dit kan serie/parallelschakelaar [11] en [12] beschadigen.
Het digitaal scherm toont 3 cijfers. Gebruik een nauwkeurig instrument om de lading te kalibreren voor een
preciezere indicatie.
Opmerking
De 5V-uitgang wordt optimaal beschermd dankzij de kortsluitingsbescherming en het stroombegrenzingspunt,
een eigenschap die ook de twee instelbare uitgangen hebben. Het vermogensverlies bij kortsluiting is beperkt
dankzij de kortsluitingsbeveiliging die het vermogensverlies van de transistoren controleert. Deze functie
voorkomt beschadiging van het apparaat. Toch moet de kortsluiting zo spoedig mogelijk hersteld worden om
slijtage en energieverspilling te voorkomen.
7.
Reiniging en onderhoud
Trek de stekker uit het stopcontact voor u aan onderhoudswerkzaamheden begint.
De voedingskabels mogen niet beschadigd zijn. Laat het toestel onderhouden door een geschoolde
technicus.
Maak het toestel geregeld schoon met een vochtige, niet pluizende doek. Gebruik geen alcohol of
oplosmiddelen.
Er zijn geen onderdelen in het toestel die door de gebruiker gerepareerd kunnen worden, behalve de
zekering. Bestel eventuele reserveonderdelen bij uw plaatselijke dealer.
Bewaar het apparaat op een droge, geventileerde, stofvrije ruimte en houd het schoon. Verwijder de
voedingskabel indien het apparaat gedurende langere tijd niet gebruikt wordt.