Inovys II-E
2019-02
Uw rolstoel gebruiken
20
NL
Medium stoepranden (op of af)
Deze moeten achterwaarts genomen worden met een begeleider:
1.
De begeleider draait de rolstoel om zodat de achterwielen de
stoeprand eerst bereiken (G/H).
2.
Afrijden: Leun voorwaarts (G) om uw zwaartepunt naar voor te
verplaatsen.
Oprijden: Leun achterwaarts (H) om uw zwaartepunt naar achter te
verplaatsen.
3.
De begeleider trekt de rolstoel zachtjes op/af de stoeprand.
Figuur 13 Medium stoepranden nemen met een begeleider
Hoge stoepranden
Hoge stoepranden, maar onder de maximaal toegestane hoogte (zie §5), moeten genomen
worden met behulp van twee begeleiders.
Afrijden:
1.
Verwijder de voetsteunen.
2.
De begeleider beweegt de rolstoel voorwaarts naar de stoeprand.
3.
Leun achterwaarts om de druk op de voorwielen te verminderen.
4.
De begeleider houdt de handgrepen stevig vast en gebruikt indien nodig de
trapdop om de voorwielen omhoog te houden totdat ze de stoeprand voorbij zijn.
5.
De tweede begeleider neemt het frame van de rolstoel aan de voorzijde vast en
trekt de achterwielen over de stoeprand.
6.
De eerste begeleider vermindert de druk op de handgrepen en trapdop om de
voorwielen op de grond te plaatsen.
Oprijden
1.
Verwijder de voetsteunen.
2.
De eerste begeleider draait de rolstoel om zodat de achterwielen de stoeprand
eerst bereiken.
3.
Leun achterwaarts om uw zwaartepunt naar achter te verplaatsen.
4.
De tweede begeleider neemt het frame van de rolstoel aan de voorzijde vast en
trekt/duwt de achterwielen over de stoeprand. De eerste begeleider houdt de
handgrepen stevig vast en tilt ze op om te voorkomen dat de rolstoel omkantelt.
G
H