Turios
2021-03
Voor gebruik
6
NL
1. Als rolstoelgebruiker, maak de transfer naar een autozit, zie §3.5.
2. Verwijder alle verwijderbare onderdelen alvorens te transporteren (voetsteunen, armsteunen,
enz.).
3. Berg de verwijderbare onderdelen veilig op achter de passagiersstoel of in het
bagagecompartiment.
4. Rijd of duw de elektronische rolstoel in de auto met behulp van oprijplaten, of til de rolstoel in
de auto door de vaste onderdelen van het frame vast te nemen. Doe dit laatste met 2 personen.
5. Maak de vaste onderdelen van het frame goed vast aan het voertuig.
6. Plaats de rolstoel in rijmodus (inschakelen van de parkeerremmen) en controleer dat de
besturing uitgeschakeld is.
2.4.4
Transport per voertuig, als zit voor de gebruiker
De rolstoel heeft de crashtest van ISO 7176-19: 2008 doorstaan en is zo ontworpen
en getest om enkel gebruikt te worden als voorwaartse zit in een voertuig.
De rolstoel werd dynamisch getest met het ATD (antropomorfisch testapparaat) waarbij een
vierpunts-beveiligingssysteem voor de rolstoel, en een driepunts-beveiligingssysteem voor
de inzittende gebruikt werden. Toch heeft het de voorkeur om de gebruiker te verplaatsen
naar een zit in het voertuig waarbij het beveiligingssysteem van het voertuig gebruikt wordt.
De rolstoel wordt weggeborgen als bagage in een afzonderlijk (cargo)compartiment, zie
§2.4.3.
Gevaar voor letsel of beschadiging
Gebruik de bekkengordel van de rolstoel en de beschikbare driepuntsgordel in het
voertuig om borst- en hoofdimpact met het voertuig te vermijden.
Gebruik geen lichaamsondersteuningen om de gebruiker vast te maken in het voertuig,
tenzij deze werden gelabeld als overeenkomstig met de vereisten in ISO 7176-19:2008.
Na betrokkenheid in enige vorm van botsing, laat dan vóór verder gebruik uw rolstoel
inspecteren door uw vakhandelaar of de vertegenwoordiger van de fabrikant.
De rolstoel beveiligen
1.
Zorg ervoor dat het voertuig een gepast systeem heeft voor de vierpunts-bevestiging van de
rolstoel en de driepunts-bevestiging van de inzittende conform ISO 10542, en dat beide
systeem geen blijk geven van slijtage, vervuiling, aantasting of defect.
2.
Gebruik het bedieningspaneel om uw rolstoel weer naar een stabiele positie te brengen, zie
§3.5.
3.
Verwijder alle aangebrachte accessoires zoals tafels en beademingsapparatuur, en bewaar
deze op een veilige plaats. Indien dit niet mogelijk is, bevestig deze dan stevig aan de rolstoel
maar weg van de inzittende, met energieabsorberende padding tussen het tafelblad en de
gebruiker.
4.
Gebruik een ramp om de rolstoel in het bagagecompartiment van het voertuig te rijden volgens
de instructies in §3.2.1.
5.
Plaats de gebruiker voorwaarts in de rijrichting, centraal tussen de bevestigingsrails op de
vloer van het voertuig.
6.
Zorg ervoor dat de gebruiker zo rechtop mogelijk zit. Indien de toestand van de gebruiker dit
niet toelaat, voer dan een risicoanalyse uit om de veiligheid van de gebruiker tijdens het
transport te beoordelen.
7.
Zet de besturing uit en zorg ervoor dat de vrijloophendel in rempositie staat, zie §3.4.
8. De locatie van ieder bevestigingspunt op de rolstoel wordt met het volgende
symbool aangeduid:
9.
Ga na of het uiteinde van de bevestiging compatibel is met de bevestigingspunten op de
rolstoel.
WAARSCHUWING