9
EN
NL
F
R
DE
ES
SE
A
p
p
e
n
d
ix
3.4.4 Programmeerbaar relais
De laadcontroller is voorzien van een potentiaalvrij Eenpolig-Tweewegs relais dat
standaard is geprogrammeerd volgens de onderstaande optie 3.
Het relais kan worden geprogrammeerd om stroom te voorzien in de volgende gevallen:
optie 1: wanneer de maximum spanning op de PV ingang wordt overschreden
optie 2: wanneer de temperatuurbescherming wordt geactiveerd
optie 3: wanneer de accuspanning te laag wordt (instelbare grenswaarde voor lage
spanning)
optie 4: wanneer de lader zich in egalisatiemodus bevindt
optie 5: wanneer de lader zich in foutmodus bevindt
optie 6: wanneer de ladertemperatuur onder -20ºC (-40°F) daalt
optie 7: wanneer de accuspanning te hoog wordt (instelbare grenswaarde voor hoge
spanning)
optie 8: als de lader zich in de druppelladingsmodus bevindt.
optie 9: als het zonnepaneel bestraald wordt (dag/nacht-aanduiding).
3.4.5. Gesynchroniseerde parallelle werking
Binnen de CAN-interface kunnen meerdere laadcontrollers worden gesynchroniseerd.
Dit wordt gerealiseerd door de laders met elkaar te verbinden via RJ45 UTP-kabels
(hiervoor zijn busafsluiters vereist, zie paragraaf 3.4.3).
De parallel geschakelde laadcontrollers moeten dezelfde instellingen hebben (bv.
laadalgoritme).
De CAN-communicatie zorgt ervoor dat de controllers tegelijk van de ene laadtoestand
naar de andere schakelen (bijvoorbeeld van bulklading naar absorptielading).
Elke unit
zal (en dient) de eigen uitgangsstroom (te) regelen
, afhankelijk o.a. van de
uitgangsstroom van elk zonnepaneel en van de kabelweerstand.
In het geval van het gebruik van afstandssensoren (voor spanning en/of temperatuur)
moet de afstandssensor worden aangesloten op slechts één van de parallel
geschakelde laadcontrollers. Alle andere controllers zullen de informatie delen via de CAN-
interface.
In het geval van gesynchroniseerde parallelle werking knippert het netwerksymbool
om de 3 seconden bij alle parallel geschakelde units.
De PV-ingangen mogen niet parallel worden geschakeld. Elke laadcontroller
moet op een eigen zonnepaneel zijn aangesloten.
3.4.6 Door een Multi- of Quattro-omvormer/lader geregeld laadproces: werking van
een HUB-1
Om een hub-1 autonoom systeem of een met het elektriciteitsnet interactief systeem voor
eigen verbruik te bouwen, moeten de laadcontrollers worden aangesloten op een Multi of
Quattro via de VE.BUS-naar-VE.CAN-interface. De microprocessor van de Multi of Quattro
zal dan het laadproces regelen (hiervoor is HUB-1-hulpsoftware vereist). Op het display op
de controller wordt dan ‘HUB-1’ weergegeven.
Zie Ondersteuning & Downloads / software op onze website voor details over de vereiste
software.