81
Aansluiting van de satellietzoeker
Let bij het aansluiten van de satellietzoeker op dat de satellietreceiver of sat-
verdeler is uitgeschakeld om kortsluitingen te vermijden.
De aansluiting van het meettoestel moet in de buurt van de satellietenspiegel gebeu-
ren om de satellietinstallatie naargelang weergave te kunnen instellen. Let tijdens het
instellen op om voldoende afstand tot de satellietinstallatie te houden. De ontvangst
kan door lichaamsdelen, zoals hoofd, schouders of armen negatief worden beïnvloed.
Stel de correcte hoek (elevatie) voor de gewenste satelliet aan de ontvangstinstallatie in. Let
daarbij op de markeringen aan de instelscharnieren van de ontvangsteenheid of hun gebruik-
saanwijzing.
Verbind met een korte sat-kabel (ca. 1 – 2 m) de
ontvangsteenheid (vb. LNB) met de ingang „LNB“
(10) aan de sat-finder.
De sat-kabel dat van de receiver of verdeler
komt, sluit u aan de bus „REC“ (11) aan.
Schakel de sat-installatie in (receiver en evt. sat-
verdeler). De verlichting in de schaalaanduiding
van de satellietzoeker moet oplichten als de sign-
aalspanning aanwezig is.
Draai de ontvangstinstallatie met behulp van een
compas zijdelings in het bereik (azimut) van de
gewenste satelliet.
Draai de dempingsregelaar (12) in of tegen de
richting van de wijzers van de klok tot de schaal-
wijzer op ca. „5“ staat.
Stel de ontvangsteenheid in een richting af en let
daarbij op de wijzeruitslag van de satellietzoeker. Als deze kleiner wordt, wijzigt u de draai-
richting van de ontvangsteenheid.
Als de wijzer tot het eindbereik stijgt, stelt u het signaal af door de dempingsregelaar (12) op
ca. aanduiding „5“ te draaien. Draaien tegen de richting van de wijzers van de klok verlaagt de
gevoeligheid, draaien in de richting van de wijzers van de klok verhoogt de gevoeligheid.