71
Onderste temperatuuralarm
Als de door de temperatuursensor gemeten temperatuur de onderste grenswaarde onderschrijdt, geeft de temper-
atuurregelaar na een vertragingstijd (instelbaar in functie "F10") een geluidssignaal weer en op het scherm wisselt de
temperatuurweergave de foutmelding "E3" af. LED " " (11) gaat branden.
Opdat na het inschakelen of de ingebruikname van de temperatuurregelaar niet reeds na korte tijd een
alarm wordt geactiveerd, kan in functie "F11" een afzonderlijke vertragingstijd worden ingesteld.
De onderste grenswaarde wordt zoals volgt berekend:
Onderste grenswaarde = (gewenste temperatuurwaarde) - (hysteresewaarde, functie "F2") - (verschilwaarde, functie
"F9")
Voorbeeld: Gewenste temperatuurwaarde = +10 °C
Hysteresewaarde (instelbaar in functie "F1") = 3 °C
Verschilwaarde (instelbaar in functie "F9") = 15 °C
De onderste grenswaarde bedraagt dus (+10 °C) - (3 °C) - (15 °C) = -8 °C; het geluidssignaal en de aanduiding "E3"
volgt bij het onderschrijden van een door de temperatuursensor gemeten temperatuur van -8 °C.
Het geluidssignaal en de aanduiding "E3" volgt echter pas nadat de vertragingstijd (instelbaar in functie
"F10") is afgelopen. Dit voorkomt te frequente alarms.
Door kort op knop " " (9) te drukken, kan het geluidssignaal worden gedeactiveerd, LED " " (11) licht
echter opnieuw op.
Het alarm wordt beëindigd wanneer de temperatuur zich opnieuw in een normaal bereik bevindt (gewenste
temperatuurwaarde ± hysteresewaarde). De LED "
" (11) dooft uit.
Alarm bij een fout aan de temperatuursensor
Wanneer de temperatuurregelaar de temperatuursensor niet herkent (bv. niet aangesloten of kabel beschadigd), geeft
deze een alarmtoon weer en verschijnt "E1" op het scherm. LED " " (11) gaat branden.
Door kort op knop " " (9) te drukken, kan de alarmtoon worden gedeactiveerd, LED " " (11) licht echter opnieuw
op.
Voor u de behuizing van de temperatuurregelaar opent en naar de oorzaak zoekt (bv. temperatuursensor
niet of niet correct aangesloten), ontkoppelt u de temperatuurregelaar en de aangesloten apparaten aan alle
polen van de netspanning! In het andere geval bestaat levensgevaar door een elektrische schok!
i) Temperatuur kalibreren (functie "F3")
Wanneer u een hoogwaardig temperatuurmeetapparaat hebt, kunt u de temperatuurregelaar kalibreren. In functie
"F3" kan een temperatuurwaarde worden ingesteld die van de werkelijk gemeten temperatuur wordt afgetrokken of
die bij de werkelijk gemeten temperatuur wordt opgeteld.
Voorbeeld: Gemeten temperatuur = + 10 °C
Kalibreerwaarde = +2 °C
Op het scherm van de temperatuurregelaar wordt nu een temperatuur van +12 °C weergegeven. De gekalibreerde
temperatuurwaarde op het scherm wordt nu eveneens voor de besturing van de temperatuurregelaar gebruikt.
De kalibrering kan ook worden gebruikt om het scherm en de functie van meerdere temperatuurregelaars
met elkaar te synchroniseren.