57
• De emissiecoefficiënt is een waarde die gebruikt wordt om de karakteristiek van de energie-uitstraling van een
materiaal te beschrijven. Hoe hoger deze waarde is, des te hoger is de capaciteit van het materiaal om straling
uit te zenden. Veel organische materialen en oppervlakken hebben een emissiegraad van ongeveer 0,95.
Metalen oppervlakken of glanzende materialen hebben een lagere emissiegraad waardoor de gemeten waarden
onnauwkeuriger zijn. Daarom kan de emissiecoefficiënt ingesteld kan worden.
b) Meting
• Richt de meetopening zo mogelijk loodrecht op het meetobject. Zorg ervoor dat het meetobject niet kleiner is dan
de IR-meetvlek van het apparaat.
• Druk op de meettoets en houd deze ingedrukt. Op het beeldscherm verschijnt de gemeten waarde. De weergegeven
meetwaarde komt overeen met de gemiddelde oppervlaktetemperatuur van de IR-meetvlek. Tijdens de meting
verschijnt op het beeldscherm de indicatie SCAN.
• Na het loslaten van de meettoets wordt de laatste meetwaarde nog ca. 7 seconden op heet beeldscherm getoond,
zodat deze beter kan worden afgelezen. Bovendien verschijnt de indicatie HOLD.
• Het apparaat schakelt zichzelf 7 seconden na het loslaten van de meettoets automatisch uit.
• Bij overschrijding van het temperatuurmeetbereik verschijnen horizontale streepjes op het beeldscherm.
Om de warmste plek van het meetobject vast te stellen dient u, met meettoets ingedrukt, het te meten
object systematisch met zigzagbewegingen te scannen tot de warmste plek is gevonden. De bij de meting
hoogste gemeten temperatuur wordt bij geactiveerde max.-temperatuurfunctie als maximumtemperatuur
bovenin het beeldscherm weergegeven.
Om de juiste meetwaarde te verkrijgen moet de infraroodthermometer aangepast zijn aan de
omgevingstemperatuur. Laat het apparaat bij een plaatswijziging op de nieuwe omgevingstemperatuur
komen.
Glanzende oppervlakken vervalsen het meetresultaat. Ter compensatie kan het oppervlak van glanzende
voorwerpen met kleefband of matzwarte verf afgedekt worden. Het apparaat kan niet door transparante
oppervlakken zoals glas heen meten. Het apparaat zal in plaats daarvan de oppervlaktetemperatuur van
het glas meten.
Langere metingen van hoge temperaturen bij een geringe meetafstand leiden tot verwarming van het
meetapparaat zelf en daarmee tot foutieve metingen. Om exacte meetwaarden te bereiken geldt de
vuistregel: Hoe hoger de temperatuur, des te groter de meetafstand en des te korter de meetduur dient te
zijn.
c) Grootte IR-meetvlek - verhouding meetafstand-meetoppervlak
• Om precieze meetresultaten te verkrijgen moet het meetobject groter zijn dan de IR-meetvlek van de
infraroodthermometer. De berekende temperatuur is de gemiddelde temperatuur van de meetvlek. Hoe kleiner het
meetobject, des te korter moet de afstand ten opzichte van de infraroodthermometer zijn.
• De precieze meetplekgrootte staat in het volgende diagram. Dit is tevens op het apparaat vermeld. Voor exacte
metingen moet het meetobject ten minste dubbel zo groot als de meetvlek zijn.