93
10. Batterijen plaatsen/vervangen
Voordat u de achterbehuizing opent, dient u de
voeding uit te schakelen en de testkabels los
te koppelen van de ingangsklemmen en het
circuit.
1.
Wanneer de batterijspanning ≤6 V ±0,2 V is, dan
zal het “lage batterij”-symbooltje
worden
weergegeven.
2. Draai de functiedraaiknop naar de stand “OFF” en
verwijder de testkabels van de ingangsklemmen.
3. Schroef de batterijklep los, verwijder deze en vervang
de batterij.
11. Bediening
Vervang de batterij wanneer de “lage batterij”-waarschuwing
verschijnt. Let goed op de informatie
naast de waarschuwingsmarkeringen gemarkeerd op de DMM naast de aansluitingen voor de
testkabels. De gemeten spanning of stroom mag de weergegeven waarden niet overschrijden!
Voer een test uit op een bekende spanning om te controleren of de DMM correct werkt.
Voor nauwkeurige testresultaten, dient u ervoor te zorgen dat de toppen van de sondes en alle
contactoppervlakken vrij zijn van vuil of restjes.
a) Voeding AAN
• AAN schakelen: Draai de functiedraaiknop naar de corresponderende meetfunctie.
• UIT schakelen: Draai de functiedraaiknop naar “OFF”. Zet de multimeter altijd uit als u deze niet gebruikt.