153
12.6 Weerstand meten
Zorg ervoor dat alle objecten die u wilt meten (inclusief circuitcomponen-
ten, circuits en componentonderdelen) losgekoppeld en ontladen zijn.
Ga als volgt te werk om de weerstand te meten
1. Draai de functiedraaiknop naar
Ω
.
Æ
“Ω” zal op de display worden weerge
-
geven.
2. Steek de rode kabel in de
Ω
-klem en de
zwarte kabel in de
COM
-klem.
3. Controleer de meetkabels op continuïteit
door de twee meetsondes tegen elkaar
te houden. De multimeter dient ongeveer
0–0,5 Ω weer te geven (inherente weer
-
stand van de testkabels).
Æ
Voor lage-impedantiemetingen van
<600 Ω houdt u de toets
REL
ongeveer één seconde ingedrukt wanneer de
meetsondes zijn kortgesloten. Dit zorgt ervoor dat de inherente weerstand
van de testkabels de weerstandsmeting niet aantast. De display dient 0 Ω
weer te geven.
4. Houd de twee testsondes tegen het te meten object. De meting wordt aange-
geven op het display (voorwaarde hiervoor is dat het voorwerp dat u meet geen
te hoge weerstand heeft of niet is aangesloten). Wacht totdat de display stabili-
seert. Dit kan enkele seconden duren bij weerstanden die groter zijn dan 1 MΩ.
Æ
“OL” (overbelasting) geeft aan dat het meetbereik was overschreden of dat
het circuit is gebroken.
5. Nadat u een meting hebt uitgevoerd, dient u de kabels van het gemeten object
te verwijderen en de DMM uit te schakelen.
Als u een weerstandsmeting doet, dient u ervoor te zorgen dat de meet-
punten die u met de uiteinden van de meetstiften aanraakt geen vuil,
olie, soldeer of dergelijke stoffen bevatten. Deze substanties kunnen de
meting vertekenen.
De
REL
-toets werkt alleen wanneer er een gemeten waarde wordt weer-
gegeven. Deze kan niet worden gebruikt als er “OL” op de display ver-
schijnt.
R