168
12.10 Continuïteitstest
Zorg ervoor dat alle objecten die u wilt meten (inclusief circuitcomponen-
ten, circuits en componentonderdelen) losgekoppeld en ontladen zijn.
1. Schakel de DMM in en selecteer de ge-
wenste modus .
2. Druk 1x op de toets
SEL
/
om op de
continuïteitstestmodus te schakelen.
Æ
Het continuïteitstestsymbool en het
“Ω”-symbool zullen op de display ver
-
schijnen.
3. Druk nogmaals op de toets om op de vol-
gende meetmodus te schakelen.
4. Steek de rode kabel in de
Ω
-klem en de
zwarte kabel in de
COM
-klem.
5. Houd de twee testsondes tegen het te meten object.
Æ
Als de gemeten weerstand gelijk aan of lager is dan 10 Ω, laat de multimeter
een piepgeluid horen om de continuïteit aan te geven. De pieptonen stop-
pen wanneer de weerstand 100 Ω overschrijdt. De continuïteitstest meet
weerstanden tot 400 Ohm.
Æ
“OL” (overbelasting) geeft aan dat het meetbereik was overschreden of dat
het circuit is gebroken.
6. Nadat u een meting hebt uitgevoerd, dient u de kabels van het gemeten object
te verwijderen en de DMM uit te schakelen.