191
4. Stel de display vóór elke DC-meting in op nul. Draai hirtoe aan de “DC ZE-
RO”-draaiknop met de tang gesloten totdat de display zo dicht mogelijk bij nul is
(<0,050 A). De stroomtang is erg gevoelig dankzij de geïntegreerde Hall-sensor
en moet na elke opening van de stroomsensor opnieuw worden gekalibreerd.
Æ
Het is mogelijk dat externe invloeden ervoor zorgen dat de exacte nulstand
niet kan worden ingesteld (bijv. 0,038 A enz.). In dit geval blijft de afwijkfout
lineair over het hele meetbereik en kan deze van de meting worden afge-
trokken. Dit zal de meting niet belemmeren.
5. Om de stroomtangsensor te openen, drukt u op de openingspal van de tang en
klemt u de meetadapter met de juiste polariteit over de te meten kabel.
Æ
Zorg altijd voor de juiste polariteit van de stroomtang voor gelijkstroom-
metingen. De polariteitsymbolen staan op de voor- en achterzijde van
de stroomtang. De kabel van de stroombron (+) moet van voren door de
stroomtang naar de belasting lopen.
6. Omsluit de geleider die u wilt meten en sluit de stroomtang. Plaats de geleider in
het midden tussen de twee positiesymbolen op de tang. Zorg er bij het omsluiten
van een geleider voor dat de stroomtang goed is gesloten, anders kunnen er
meetfouten optreden.
Æ
De meting zal op de display worden weergegeven.
Æ
Een minteken "-" voor de meting geeft aan dat de stroom in de tegenover
-
gestelde richting loopt (of dat de meetsnoeren of stroomsensor met de ver-
keerde polariteit zijn aangesloten).
7. Verwijder de stroomtang na de meting van het gemeten object en schakel beide
apparaten uit.